Alfred Russel Wallace over zijn eigen evolutietheorie

Als voorproefje op de hier behandelde materie, publiceren we een interview dat ons een kijkje geeft in de denkwereld van een van de grondleggers van de evolutietheorie. Zijn open en onafhankelijke manier van denken leidde hem ertoe om het materialisme vaarwel te zeggen. Hij kwam tot het besef dat er in de laatste fase van het evolutieproces iets bijzonders was gebeurd, bij het ontstaan van onze eerste voorouders. De mens werd begiftigd met niet-materiële eigenschappen van een hogere orde, die bij geen enkele andere levenssoort terug te vinden zijn. Wetenschappelijk gesproken gaat het vooral om zijn mogelijkheid om zuiver logisch en abstract te redeneren, zowel reken- als taalkundig. Daarenboven onderscheidt de mens zich door zijn geestelijke eigenschappen: de mogelijkheid om schoonheid te onderscheiden en ervan te genieten, kunsten te ontwikkelen, enz. En bovenal: hij kon zich bewust worden van de Scheppende God waaraan hij dit alles te danken heeft.

Bron: Katholiek Nieuwsblad.

De opvattingen van professor Alfred Russel Wallace, OM, FRS., zoals weergegeven in een interview door Harold Begbie, afgedrukt op pagina vier van The Daily Chronicle (Londen) in de edities van 3 november en 4 november 1910. Ontleend aan Michael A. Flannery, Alfred Russel Wallace, Discovery Institute Press (2011) pp. 145-152. Vertaald door Henk Rijkers. De Engelse tekst is ook te vinden op: http://people.wku.edu/charles.smith/wallace/S746.htm . (In de vetgedrukte tekst is de interviewer aan het woord).

Op de mooie en eenzame weg tussen Poole Harbour en Broadstone, een mijl of drie, passeerde ik verscheidene malen acht of negen zwervers – de meelijwekkendste en meest deprimerende exemplaren van het menselijk ras die je je maar denken kunt, sommige man, sommige vrouw, twee van hen nog volslagen kind.

Aan het einde van mijn tocht trof ik professor Alfred Russel Wallace in zijn studeerkamer, omringd door al de plezierige bewijzen van de onophoudelijke ijver van een geleerde. Hij is 87 jaar oud. Zijn ogen stralen van intelligentie, zijn bewegingen zijn snel en actief, er is vitaliteit, kracht en sterkte in zijn stem. Lang en mager, met een gezicht van ivoor en haar zo wit als sneeuw, draagt deze grootste levende vertegenwoordiger van de Victoriaanse tijd, de vriend en tijdgenoot van Darwin, en mét Darwin de gelijktijdige opsteller van de evolutietheorie, voor de wereld op de leeftijd van 87 de zegeningen van werk en de bevrediging van ijverig streven uit. ‘Geven’ is het evangelie van zijn leven geweest – zichzelf te geven aan het streven naar waarheid en de volledige oogst van zijn arbeid aan de mensheid. En het resultaat is een hoge leeftijd, die overvloeit van geluk, een buitengewoon scherpe intelligentie, onverminderd scherpe zintuigen, en zo’n breed en universeel genot in het menselijk leven, dat hij in staat is om met onze jongste dromen mee te voelen en om de politieke vooruitgang van de mensheid te volgen met een enthousiasme dat alleen beteugeld wordt door geamuseerdheid om onze ouderwetse vertragingen en aarzelingen.

Het is misschien nodig om te zeggen aan het begin van dit artikel dat er mensen in de wereld zijn die volhouden dat de hypothese van de evolutie alles heeft verklaard, dat het universum zichzelf ontplooit en draagt, dat de wet die ‘Uniformiteit van de Natuur’ genoemd wordt een allesbeheersende God ondenkbaar en onmogelijk maakt, dat er nooit een schepping is geweest, dat er nooit een plan is geweest, en dat niets een doel heeft. Alles is toeval, kans en betekenisloze lukraakheid. “De wereld is een condensatie van oer-gas, een serie opeenhopingen van stenen en meteoren.” Dergelijke mensen zijn geen agnostici. Agnostici zeggen alleen maar dat ze niet weten hoe en waarom de dingen zo zijn gekomen. En ze zijn geen monisten; nee, zij zijn materialisten, de knokploegen van een beschaafd en aarzelend scepticisme, de ultieme uitdagers en bestrijders van alles wat naar het idealisme zweemt; en in plaats van te zeggen dat ze dit of dat niet weten, beweren zij zeer nadrukkelijk, met de dappere prins Haeckel aan het hoofd, dat ze alles weten. En hun alles is niets.

Maar hoe begon het leven op deze planeet?

Oorspronkelijk was onze aarde een deel van de zon. De zon is echter erg heet. Een ketel kokend water of een vat vloeibaar lood zou zelfs aan de uiterste rand van de omhullende vlammen ijskoud schijnen. We hebben geen idee hoe heet het hart van de zon is, waaruit onze aarde enkele miljoenen eonen geleden is weggesprongen, en als kolonie voor eigen rekening is begonnen, slechts gehecht aan het moederland door de sentimentele band van de zwaartekracht (1). Want niemand weet gedurende hoeveel cycli deze emigrerende aarde een laaiende en razende bal van vlammen was, toen zij gedurende duizenden jaren heter was dan wij ons kunnen voorstellen; en toen zij eenmaal in een vaste baan tot rust kwam was zij ongeveer net zo leefbaar als de lava van de berg Vesuvius. Miljoenen jaren (zoveel als je wilt) gingen voorbij en het oppervlak van de aarde koelde af, koelde zo schitterend af dat planten er konden groeien, wezens verschijnen, en uiteindelijk komen we uit bij Eskimo’s die rillen in bont en de ontembare Dr. Cook die zijn hoed afneemt voor de Noordpool.

Nou, nooit heb ik kunnen begrijpen hoe de kiem van het leven het klaarspeelde te overleven in onze gesmolten aarde. Hoe heeft het die ondenkbare hitte doorstaan? Als ik zaden in het vuur laat vallen of ze in een ketel kook, verdwijnen ze of weigeren te groeien. Maar ooit maakten ze deel uit van een brandende oven, ze waren opgenomen in een verdichting van oergas, ze bestonden in de zon. Wonder der wonderen! De agnost vertelt me dat hij het niet weet. De materialist zegt dat het maar een klein beetje moeilijker is dan dat aloude probleem: Wat kwam er het eerst, de kip of het ei? Maar ik ken het antwoord op dat belangrijke raadsel niet, en de materialist vertelt me niets wat ik over de kwestie kan begrijpen. Al mijn onwetendheid over dit onderwerp leg ik nederig aan de voeten van Professor Wallace, de Vader van de Evolutie, die van alle onderzoekers de meest open geest heeft.

“Natuurlijk,” zei hij, met een glimlach, “is er geen redelijk antwoord op materialisme mogelijk. Leven zou op de rode hete planeet niet kunnen bestaan. Geen enkel leven, zelfs de laagste en primitiefste vormen niet. Materialisten weten dit. Sommige van hen redden zich uit de moeilijkheid door te zeggen dat het leven met meteoren op aarde is neergeregend, meteoren! Die theorie is eerder vermakelijk dan belachelijk. We hoeven het niet te bespreken.”

Maar wat is het antwoord?

“Wel, het is het heel simpele, gewone, en ouderwetse antwoord. Dat er op een bepaald moment in de geschiedenis van de aarde, na het koelproces, een welomschreven daad van schepping heeft plaatsgevonden. Er kwam iets van buiten. Macht werd uitgeoefend van buitenaf. In een woord, het leven werd aan de aarde gegeven. Alle fouten van degenen die de stelling van evolutie hebben verwrongen in naam van iets wat, ongepast genoeg, darwinisme wordt genoemd, zijn voortgekomen uit de veronderstelling dat leven een gevolg van organisatie is. Dit is ondenkbaar. Leven is, zoals Huxley toegaf, de oorzaak en niet het gevolg van organisatie. Laat leven toe, en de hypothese van evolutie is afdoende en onweerlegbaar. Zet organisatie voorop en maak er de oorsprong en de oorzaak van het leven van, en je verliest jezelf in een doolhof van dwaasheid. Een eerlijk en volhardend onderzoek van de natuur dwingt de geest tot de zekere waarheid, dat er in een bepaalde periode van de geschiedenis van de aarde een scheppingsdaad was, een geven aan de aarde van iets wat zij voorheen niet had bezeten; en vanuit die gave, de gave van het leven, is de oneindige en prachtige bevolking van levende vormen voortgekomen. Vervolgens ben ik van de opvatting, zoals u weet, dat er een volgende scheppingsdaad geweest is, een geven van een geest of een ziel aan de mens, toen hij was opgekomen vanuit zijn aapachtige voorouders. Niets in de evolutie kan de ziel van de mens verklaren. Het verschil tussen de mens en de andere dieren is onoverbrugbaar. Wiskunde alleen al volstaat om een vermogen aan te tonen  dat bij andere wezens niet voorkomt. Dan heb je muziek en het artistieke vermogen. Nee, de ziel was een aparte schepping.”

Maar zijn dit de enige twee gevallen van inmenging van buitenaf?

“Ach, we komen bij een grote vraag. Ik behandel die in een boek dat Chapman & Hall komende winter publiceert. In sommige opzichten zal dit boek mijn laatste bijdrage zijn aan de filosofische kant van de evolutie. Het houdt zich bezig met het grote vraagstuk van de doelgerichtheid. Is er leiding en regeling, of is alles het gevolg van toeval? Zijn we alleen in de kosmos, en betekenisloos voor de rest van het heelal? Of zijn we een tree in ‘een ladder van de schepselen’, een hiërarchie van wezens? Welnu, je kunt deze kwestie benaderen langs het metafysische pad, of, als een man van de exacte wetenschap, door waarneming van de fysieke wereld en door je te bezinnen op zichtbare en tastbare objecten. Mijn bijdrage maak ik als man van de wetenschap, als natuuronderzoeker, als een man die zijn omgeving bestudeert om te zien waar hij is. En de conclusie waartoe ik in mijn boek kom, is dit: dat overal, niet hier en daar, maar overal, en in de allerkleinste werkingen van de natuur waarin de menselijke waarneming is doorgedrongen, er doelgerichtheid bestaat en een voortdurende begeleiding en toezicht.”

(lees verder op pag. 2)

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s