DANKBAARHEID

20-05-2011

Soms tracht ik me de geschiedenis van onze stamouders voor te stellen. Adam en Eva, wie kent ze niet? Het zijn waarschijnlijk de meest bekende wezens die er ooit geleefd hebben, want ongeveer vier miljard mensen geloven ook vandaag nog min of meer dat zij bestaan hebben en de meeste anderen hebben er al iets over gehoord. Toch weten we er maar weinig over en niemand kan bij benadering zeggen wanneer zij geleefd hebben. De laatste ontdekkingen schijnen het gebied rond het huidige Palestina aan te wijzen als hun leefoord en niet Oost-Afrika zoals voorheen werd aangenomen. Er zullen nog heel wat nieuwe vondsten nodig zijn voor de wetenschap ons hierover sluitende conclusies kan aanreiken en we een definitieve vergelijking kunnen maken tussen de Genesisverhalen en de archeologische bevindingen. Maar dit even ter zijde.

Ik stel me de jeugdige Adam voor als een jonge man met een indrukwekkende gestalte die kracht en behendigheid uitstraalt.  De mooie trekken van zijn gelaat weerspiegelen zowel ernst als vrolijkheid en de uitzonderlijke denkkracht waarover hij beschikt. Ik zie hem terugkomen van een tocht, beladen met een rijke buit aan voedsel en sierstenen die hij wil schenken aan Eva, zijn toekomstige levensgezellin. Tijdens een rustpauze bekijkt hij zijn handen en plots dringt het tot hem door hoe volmaakt die zijn en welke ongelooflijke zaken hij er allemaal mee kan  aanvangen. Geen enkel ander wezen doet hem dat na. Daar had hij tot nog toe helemaal niet bij stilgestaan. Ook het besef van zijn andere uitzonderlijke gaven dringt tot hem door. Daarmee steekt hij hoofd en schouders uit boven zijn stamgenoten. Enkel in Eva heeft hij een evenwaardige partner gevonden, waarmee hij een taal spreekt die de anderen niet kunnen begrijpen.

Dit besef, dat hij het meest volmaakte bestaande wezen is, maakt hem niet hoogmoedig, maar hij voelt in zich een groeiende dankbaarheid die hem helemaal overweldigt. Hij wordt er duizelig van, valt in een diepe slaap en in een droom zoekt zijn geest contact met de Maker van die volmaaktheid. Tijdens Adams diepe slaap maakt God zich aan hem bekend en legt hem Zijn bedoelingen uit met hem. Hij zal heersen over al het geschapene, maar eerst moet hij bewijzen dat hij dit waard is. De voorwaarde die God hem stelt is dat hij zeven jaar wacht om met Eva samen te leven. In die tussentijd moet hij het Paradijs bewerken, dat nadien zijn definitieve verblijfplaats zal worden. Adam, vervult van ontzag en dankbaarheid, aanvaardt deze voorwaarde.

Bij het weerzien van zijn geliefde vertelt hij Eva over zijn wedervaren. Zij deelt in zijn vreugde over deze openbaring en aanvaardt eveneens Gods voorstel. Maar diezelfde nacht krijgt ook zij een droom, of beter twee. Eerst heeft zij een ontmoeting met God die gelijkaardig verloopt als deze van Adam. Nadien verschijnt er in haar tweede droom een zeer eigenaardig slangachtig wezen dat zij niet kan thuisbrengen, maar dat haar aanspreekt met een buitenaardse intelligentie. Dit slaagt erin bij haar gevoelens op te wekken die zij voordien niet kende, gevoelens vol ijdelheid, hebzucht, hoogmoed en wispelturigheid die het overweldigende gevoel van dankbaarheid die haar voordien vervulde verdringen en haar opstandig maken. Zij laat zich door het leugenachtig discours meeslepen en verwerpt tenslotte resoluut Gods opdracht, overtuigd dat zij hiertoe het volste recht heeft. Hoogmoed en “hybris” verblinden haar en laten haar denken dat zij evenwaardig is aan God, vergetend dat zij alles aan Hem te danken heeft. Met de woorden van het serpentachtig wezen weet zij op haar beurt dezelfde gevoelens op te wekken bij haar toekomstige man. Beiden overtreden Gods opdracht en luiden daarmee de ketting van kwade gevolgen in waarmee hun nakomelingen sindsdien kampen.

Dit alternatief Genesisverhaal is uiteraard volledig verzonnen en het is dus zeker niet de bedoeling om het als “echt gebeurd” af te schilderen. Het wil enkel iets vertellen over het fundamenteel belang van de dankbaarheid en de ernstige gevolgen die het verlies ervan met zich meebrengt. De oerzonde die de mensheid voor de rest der tijden tekende en waarvan zij de essentie nog steeds als erfzonde doorgeeft, had nooit plaats kunnen vinden als in de harten van de eerste mensen de dankbaarheid had stand gehouden.

In het bovenstaande mytisch-anthropologisch verhaaltje beantwoorden onze oerouders in eerste instantie spontaan aan wat de Schepper van zijn schepsel terecht mag verwachten: dankbaarheid vervulde hen, gekoppeld aan gehoorzaamheid. Dankbaarheid is een deugd die in de oude catechismus tussen de gewone zedelijke deugden werd vermeld, maar die ik eerder als een essentieel onderdeel van de hoofddeugd, de liefde, zou klasseren. De gave om dankbaar te kunnen zijn is diep geworteld in ons wezen. Zij is onmisbaar voor gezonde menselijke relaties en maakt essentieel deel uit van de spontane en onverklaarbare krachten waarop het leven is gestoeld. Als ik mijn hondje tussendoor een stukje kippenbout geef, waarop hij uiteraard verlekkerd is, dan gaat hij er dadelijk op af, maar voor hij het tussen zijn tanden neemt, kijkt hij eerst om naar mij. Sommigen zullen hieraan misschien een andere verklaring geven, maar ik beschouw dit als een uiting van onbewuste en spontane dankbaarheid.

Dankbaarheid en hovaardigheid zijn onverenigbaar en botsen. Want dankbaarheid kan niet zonder de nederige erkenning dat er iets is dat bij ons hoort en dat we goed kunnen gebruiken, maar dat wij niet zelfstandig verkregen hebben. Nogal wat mensen in onze gesofisticeerde samenleving schijnen  niet goed overweg te kunnen met dankbaarheidsgevoelens. Als iemand hen helpt dan zullen zij die persoon wel danken, maar er zo vlug mogelijk voor zorgen dat hij of zij een geschenk of wederdienst krijgt die ongeveer als evenwaardig kan beschouwd worden. Op zich is dat niet slecht, maar onderhuids is er meestal de gedachte bij gemoeid “ik wil bij niemand in de schuld staan”. Dit laatste verstoort immers de eigendunk, alhoewel hier van “schulden” in de letterlijke betekenis natuurlijk geen sprake is.

Als men iemand die ons spontaan geholpen heeft iets teruggeeft dat als gelijkwaardig kan beschouwd worden aan de gegeven hulp, dan ontlast men in zekere zin zichzelf van de plicht tot dankbaarheid. Men koopt bij wijze van spreken zijn plicht tot dankbaarheid af. De innerlijke dankbaarheid voor verkregen hulp kan echter niet afgekocht worden. Elke daad is immers voor eeuwig vastgelegd in de Totale Werkelijkheid. Wij zouden die hulp eigenlijk niet meer mogen vergeten en de enige juiste houding is de herinnering eraan te bewaren en als voorbeeld voor onze eigen gedragingen te gebruiken.

De teloorgang van de innerlijke dankbaarheid is een van de gesels die onze samenleving teistert. Velen leven alsof alles wat zij hebben hun volste recht is. Zij hebben alle benul verloren van de vele spontane daden van onderlinge dienstbaarheid die ervoor gezorgd hebben dat hun huidige comfortabele toestand werkelijkheid werd. “Ik” heb er voor gewerkt is hun leuze. Dat er vele anderen zich hebben ingespannen opdat er überhaupt werk zou zijn, ontgaat hen volledig. De moeilijkheden die hun ouders voor hen hebben overwonnen en de zware offers waarmee zij hun studies hebben bekostigd, worden vereffend door hen netjes onder te brengen in een ouderlingentehuis als ze beginnen lastig te worden, eventueel met tussendoor een beleefdheidsbezoekje. Kinderen van anderen worden als louter lastposten beschouwd, waarvoor zij daarenboven belastingen moeten betalen. Dat die kinderen nodig zijn, o.a. om ons sociale zekerheidsstelsel in stand te blijven houden en om hen te verzorgen als ze zelf kinderloos oud worden, daar willen ze zelfs niet aan denken.

Dit verlies van de dankbaarheid en het cultiveren van de eigendunk kadert in het algemeen verlies aan een godsdienstig referentiekader. De mens wordt aldus een op zichzelf gesloten systeem dat, zoals Adam en Eva indertijd, zijn eigen normen bepaalt in functie van zijn noden en begeerten. Het utilitaristisch discours dat daaruit voortvloeit wordt overgoten met een zogenaamd sociaal geëngageerd sausje, waarmee ook de interne morele behoeften worden gesust. Ideeën die enigszins kunnen verwijzen naar een hogere werkelijkheid waaraan we schatplichtig zouden zijn, worden stelselmatig verwezen naar de prullenmand of de fabeltjeskrant voor mensen die niet “mee” of “in” zijn.

Christus leerde ons “laat de doden de doden begraven”. De huidige geestelijk doden beweren nu dat God zelf dood is, laten zich netjes verassen en doen hetzelfde met hun ongeboren kroost. De zelfgekozen dood, hen aangereikt door het serpent dat hun kortzichtige eigenwaan voedt, is hun laatste doel in het zinloos levenskringetje dat zij beschreven hebben. In deze uitzichtloze geestelijke tragedie waarin veel van onze tijdgenoten zijn terecht gekomen, zijn zelfmoorden schering en inslag, waarvan een steeds groter deel eufemistisch “euthanasie” wordt genoemd.

Maar te midden van dit vergaan en deze zielloosheid is de dankbaarheid nog niet definitief begraven. De geest Gods waait waar Hij wil en beroert ook de moderne mens op onverwachte plaatsen en tijdstippen, dikwijls wanneer de toestand volledig uitzichtloos is. Jonge mensen, op sterven na dood wegens hun drugverslaving komen terug tot leven nadat zij de stem van Christus in hun binnenste hebben gehoord. “Zo kan het niet verder” zegt de Heer, “Ik blijf op zoek naar mijn verloren schapen en voor ieder die weergevonden wordt zal er meer feest zijn dan voor degenen die niet verloren liepen”. Laten we hier intens dankbaar voor zijn, de aardse offers brengen die God ons vraagt, ons hemels paradijs verdienen en de geestelijke dorheid van onze tijdgenoten vervangen door de zaligheid van een dankbare lofzang aan de Schepper die ons niet alleen maakte, maar ook vervolmaakt.

IVH

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s