08-08-2020
Inleiding
Het uitgangsstandpunt dat hierna gehanteerd wordt is dat een exegese die zich alleen wil of durft te baseren op wat in de figuur van Jezus Christus wetenschappelijk aanvaardbaar is, niet te verenigen valt met een authentiek christelijke Godsvisie. Dit probleem stelt zich bij een aanzienlijk deel van de hedendaagse theologie. Paus emeritus Benedictus XVI legde recent (voorjaar 2019) de vinger op die etterende wonde met zijn aanklacht dat God in de hedendaagse theologische literatuur steeds meer terzijde wordt geschoven en soms gewoon niet meer vermeld.
Voor Bijbelse studies, meer bepaald van de vroegste christelijke geschriften, waaronder de 4 canonieke evangelies, wordt op universitair niveau doorgaans gebruik gemaakt van de “historisch-kritische” methode. Een van de meer recente vormgevers hieraan was de nog altijd hooggeprezen protestantse theoloog Rudolf Bultman (1884-1976). Zijn exegetisch onderzoek concentreerde zich in de eerste plaats op de “ontmythologisering” van de Bijbelse teksten. Volgens hem was voor de evangelisten vooral het “kerygma” (de verkondiging) van belang, maar niet de historische authenticiteit van hun geschriften. In de theologische kringen die werken volgens zijn methode worden de evangelische mirakels bijna uitsluitend behandeld als didactische vertelsels, beladen met een of andere Bijbelse symboliek. Maar de ironie wil dat de misschien goed bedoelde historisch-kritische aanpak grotendeels “ontvleesde” evangeliën oplevert. In plaats van een historisch beter omschreven Jezus, bekwam men als resultaat een algemeen gewaardeerde maar gefragmenteerde en vage mythische figuur. Die was wel heel kneedbaar en bruikbaar voor allerlei doeleinden: theologische, ideologische, politieke…, zelfs passend in de showbusiness (cf. de rockopera Jesus Christ Superstar van rond 1970).
De oorspronkelijke bedoeling van de historisch-kritische methode was de geloofsverkondiging een stevig onderbouwd historisch kader te bieden. Maar het is zeer de vraag of deze strikt toegepaste methodiek wel geschikt is voor de behandeling van religieuze teksten in het algemeen en het Nieuwe Testament in het bijzonder. Je kan hierin immers geloofsverkondiging en waarheidsgetrouwe overlevering, niet ongestraft zonder meer scheiden. De bedoeling van de evangelieschrijvers was ongetwijfeld hun lezers tot het geloof te brengen in de Heer. Maar een belangrijke vraag in dit verband is of zij het daartoe ook nodig vonden om heel realistisch vertelde, maar in feite louter symbolische of allegorische verhalen te integreren in hun relaas over Jezus’ leven. Als men hierop bevestigend antwoordt, zoals gebruikelijk bij de volgelingen van Bultman, dan is de conclusie dat Jezus’ leven op zich niet overtuigend genoeg was. Het relaas ervan moest dus artificieel op een hoger (bovennatuurlijk) niveau getild worden, om bruikbaar te zijn voor de verkondiging van een nieuwe theologie, die zich gaandeweg tussen de eerste christenen ontwikkelde. Aldus de aanhangers van deze “wetenschappelijke” exegetische methode.
Het beginverhaal van het evangelie volgens Lukas, over Jezus’ eerste levensjaren, is voor hen een goed voorbeeld hiervan en wordt gekwalificeerd als “weinig waarschijnlijk” (of soms gemakshalve als “later toegevoegd”). In flagrant contrast hiermee, lezen we hoe Lukas (geneesheer en reisgezel van Paulus), nog voor hij aanvangt met zijn verhaal, zijn correspondent Theofilus geruststellend op het hart drukt: “… na alles van de aanvang af nauwkeurig te hebben onderzocht, het ordelijk voor u te beschrijven …” (Luk. 1:3). Met zulke stellingen zet men de geloofwaardigheid van de vier canoniek aanvaarde evangeliën op de helling. Men creëert daarenboven geen stevige historisch onderbouwde eendracht in de verkondiging, maar een haast onuitputtelijke bron van contraproductieve disputen tussen exegetische scholen en strekkingen. De geschriften van Edward Schillebeeckx O.P. (1914 – 2009) illustreren dit goed. Volgens hem zijn nogal wat woorden van Jezus door de evangelisten achteraf aan Hem toegeschreven (sic). Zijn theologische werken zijn heel bekend, maar vooral studiemateriaal voor de getrainde godsdienstwetenschappers die erin slagen om de koppen van de staarten te onderscheiden in zijn kronkelige redeneringen. Zij zijn zeer vooruitstrevend, maar geloof versterkend??
De historisch-kritische methode leidde grotendeels tot een ongelukkig verstandshuwelijk tussen geloof en wetenschap, in feite niet echt wetenschappelijk en nog minder gelovig. Een extreem voorbeeld van de modernistische “geloofsupdating” waartoe dit kan leiden, vindt men in de werkjes van Roger Lenaers S.J. (1925-2021) (1). Deze veel vertaalde auteur verwijst zo ongeveer het gehele “depositum fidei”, of de Rooms-katholieke geloofsinhoud, zonder omwegen naar de prullenmand… In zijn brieven aan Timotheüs waarschuwde Paulus ons al: “Bewaar wat u is toevertrouwd, en keer u af van het profaan en leeg geredeneer en de opwerpingen van de zogenaamde gnosis” (1 Tim. 6,20).
De geboorteplaats van Christus
Laten we nu concreet de wetenschappelijkheid evalueren van enkele resultaten van het historisch-kritisch onderzoek naar de respectievelijke geboorte- en kindsheidverhalen van Matheus en Lukas. Zij hebben weinig gemeen, behalve o.a. dat Jezus in Bethlehem werd geboren. De orale overlevering van de christenheid wijst eveneens unaniem in de richting van deze stad ten zuiden van Jeruzalem. Men kan daar de Geboortekerk bezoeken, daterend van de tijd van Keizer Constantinus (335 n.C.) en gebouwd op de plek waar Keizer Hadrianus in 135 n.C. een heiligdom ter ere van Adonis liet bouwen om de Jezus cultus tegen te gaan (2). In een normale context zou de voor de hand liggende conclusie zijn, dat er onder de eerste christenen een grote eensgezindheid bestond over het feit dat Jezus wel degelijk daar ter wereld kwam. Ook in de oudheid was de geboorteplaats van iemand een belangrijk identiteitsgegeven, waar niet zomaar mee gesold werd.
Maar Bethlehem aanvaarden zou betekenen dat de meer dan zeven eeuwen oude voorspelling van de profeet Mikeas (of Micha), over de geboorte van de Messias in Bethlehem, letterlijk in vervulling was gegaan (Mik. 5,1-3). Blijkbaar is een dergelijke conclusie wetenschappelijk volledig onaanvaardbaar en worden voorspellingen door historisch-kritische onderzoekers automatisch weg geklasseerd bij de uit te sluiten “miraculeuze” verzinsels. Bijgevolg werd na 2000 jaar een voor de hand liggende waarschijnlijkheid, nl. dat Bethlehem de geboorteplaats was van Jezus, ingeruild voor een speculatieve omkering van de feiten. Volgens die nieuwe interpretatie lieten twee evangelisten, onafhankelijk van elkaar, Jezus in Bethlehem geboren worden, zodat de voorspelling perfect zou passen in het gewenste plaatje van Jezus als de langverwachte Messias. Zoals gezegd, werpt deze zogenaamd “realistische” exegetische conclusie spijtig genoeg een donkere schaduw op de betrouwbaarheid van de evangelisten. Logischerwijze moeten we daaruit ook opmaken dat de kindermoord door Herodes een heel bedenkelijke valse aantijging is, verspreid door Matheus. Er is dan immers nooit een pasgeboren potentiële kroonpretendent in Bethlehem geweest. Toch wel een ernstige beschuldiging aan het adres van de evangelist.
Aannemend dat het verhaal over de kindermoord door Herodes wel klopt, mogen we er gerust van uitgaan dat de ouders van Jezus zijn geboorte in Bethlehem zeker niet aan de grote klok zullen hebben gehangen (evenmin als zijn maagdelijke conceptie trouwens – meer hierover verderop). Maar het was ook niet de bedoeling dat zijn geboorteplaats “strikt geheim” moest blijven. Meer aannemelijk is dat het een lange tijd discreet stilgehouden familiegegeven was. Anders is het moeilijk te verklaren dat twee verhalen, die klaarblijkelijk steunen op volledig verschillende bronnen, Bethlehem als Jezus’ geboorteplaats aanwijzen.
Men doet ook beroep op een bijkomend argument tegen Bethlehem als geboorteplaats van Jezus, namelijk dat men Hem “de Nazarener” noemde. Hier is een beetje historische inleving aangewezen. Jezus werd uiteraard enkel zo genoemd door de mensen die niet zelf in Nazareth woonden. Het is heel normaal dat zij veronderstelden dat Hij “van daar” was, vermits Hij het grootste deel van zijn leven daar had gewoond, samen met zijn ouders en waarschijnlijk ook andere familieleden, en iedereen hem daar kende. Dat Hij toevallig ergens anders ter wereld kwam, konden zij moeilijk weten.
Daarbovenop ontstond er een oeverloos debat over de benaming Nazarener zelf. Op sommige plaatsen in de evangeliën staat er in het Grieks (de schrijftaal ervan) Nazoreeër en op andere Nazarener. Voor het eerste is er geen sluitende verklaring. Het zou o.a. afgeleid kunnen zijn van het Hebreeuwse woord voor scheut of twijg. Met het tweede wordt een inwoner van Nazareth bedoeld. Het lijkt erop dat dit een artificieel opgefokt linguïstisch probleem is. Op het kruis was boven Jezus’ hoofd zijn officieel aanvaarde (of algemeen gebruikte) benaming aangebracht in drie talen (Joh. 19,19). In het Grieks stond er “ho Nazoraios” (3). Het is zeer onwaarschijnlijk dat dit bv. “de Twijg” betekent. Het kan ook moeilijk gaan over een “Nazireeër”, een aan God gewijde die bepaalde beloftes afgelegde, o.a. om geen wijn te drinken. De stad van herkomst als onderdeel van iemands benaming was daarentegen heel gebruikelijk en is bijgevolg verreweg het meest voor de hand liggend. Dat betekent dan dat het hier over niets meer gaat dan een courante woordverandering (zoals bv. gebeurt in streekdialecten), geaccentueerd bij de omzetting naar het Grieks. Een betekenisverschuiving blijft ook mogelijk, maar de oorspronkelijke benaming verwees meer dan waarschijnlijk naar de plaats waar Jezus woonde vóór het begin van zijn predikend leven.
Een normale en neutrale historische analyse zou dus weinig of geen moeite mogen hebben met de aanname van Bethlehem als geboorteplaats, ware het niet dat er ook twijfels blijven bestaan of de door Lukas aangehaalde volkstelling (die Jozef verplichtte naar Bethlehem te gaan) wel heeft plaats gehad. Daarbij komt nog dat Jozef blijkbaar in Nazareth woonde voor hij met de zwangere Maria naar Bethlehem trok. Volgens deskundigen was die reis dus niet nodig, want de volkstelling gebeurde normaal in de woonplaats en niet in de stad van een verre voorouder (hetgeen heel aannemelijk lijkt). Het is haast niet voor te stellen dat Lukas, een goed geschoolde Griek, dat niet zou geweten hebben. Hij schrijft trouwens zelf: “Allen gingen op reis, om zich aan te geven, ieder naar zijn eigen stad” (Luk. 2:3). Pas daarna volgt de zin waarin de “Stad van David” vermeld wordt. Een heel aanvaardbare uitleg zou dus kunnen zijn dat Jozef niet al te lang daarvóór nog bij zijn familie te Bethlehem leefde en officieel nog altijd als een inwoner van die plaats of “stad” werd beschouwd. Het is zelfs goed mogelijk dat hij van plan was zich daar opnieuw te vestigen, aangezien hij het risico nam om zijn hoogzwangere vrouw, die met zekerheid Nazareth als thuishaven had, mee te nemen.
Laten we deskundigen rustig hierover verder debatteren. Maar lijkt het niet bizar dat een ordelijke en intellectueel begaafde gelovige als Lukas, het onnodige risico wou lopen om door zijn tijdgenoten op een grove historische flater (een imaginaire Romeinse volkstelling nog wel!) betrapt te worden? Met als verklaring voor die bedenkelijke handelswijze, dat hij dit deed om artificieel het Messiaans aureool van Jezus te verstevigen met de claim op Bethlehem als geboorteplaats? Is zulke “historisch-kritische” stellingname overtuigend? Of eerder te beschouwen als sterk bij het haar gegrepen? (4)
(1) Deze auteur wordt besproken in de artikelenreeks “Het modernistisch evangelie van Roger Lenaers”.
(2) Zie: https://nl.wikipedia.org/wiki/Geboortekerk
(3) Zie: Jezus van Nazareth – Proloog van Jozef Ratzinger (Benedictus XVI) pp. 110-113.
(4) Wie zich grondiger hierover wil informeren raden we aan het nog altijd hooggeprezen werk aan te schaffen van William A. Ramsey, Was Christ Born at Bethlehem? A Study on the Credibility of St. Luke.
Één reactie op “De authenticiteit van de Kindsheidverhalen”
Een betrouwbare gids in dit soort kwesties is paus-emeritus Benedictus XVI, in zijn trilogie “Jezus van Nazareth”, hierboven reeds vermeld. Daarin schrijft Benedictus op zeker ogenblik “dat de evangelisten geen leugenaars zijn”. Een betrouwbare zienswijze die veel gezonder aandoet dan alles te bekijken volgens de “historisch-kritische” methode. Van deze laatste methode weet je op voorhand dat ze tekort zal schieten. Want hoe ga je daar tegen de verrijzenis van Jezus aankijken ? Die kan de wetenschap niet bestuderen of begrijpen, vermits het gaat om een uniek gebeuren dat de gewone natuurkundige wetmatigheden overstijgt, maar toch een feit is dat door de apostelen wel degelijk vastgesteld werd.
Lucas was zonder twijfel de evangelist die het meeste belang hechtte aan historiek. Ongeveer twee jaar geleden werd in Israël een oude plaatsnaamsteen ontdekt bij opgravingen, die sommige historische gegevens uit het Lucas-evangelie bevestigen. Daar waar men voorheen dacht dat Lucas verkeerd was op dat punt.
Bij discussiepunten (bv. als er verschillen optreden tussen de diverse evangeliën) is het goed betrouwbare bronnen te raadplegen. Bedenk dan dat er nogal wat onbetrouwbare exegeten zijn.
LikeLike