De Hemel

26-11-2012

Een tijdje geleden kreeg ik het verslag te zien van een conferentie voor gepensioneerden, gegeven door kerkhervormer en basischristen Paul De Witte. Hij beheert een website, Jebron genaamd, waarin men kan kennismaken met zijn progressieve kerkideeën en zijn sympathie voor Huub Oosterhuys en andere neo-protestantse neo-katholieken. In zijn betoog suggereerde hij dat termen als “hemel” en “ziel” oubollig zijn en misschien beter achterwege zouden blijven. Het gaat immers over begrippen die moeilijk concreet te omschrijven zijn. Maar is dat niet het geval met veel termen die wij in een godsdienstige context hanteren? Zouden we die allemaal laten vallen, dan bleef er van onze christelijke woordenschat maar bitter weinig over. Het feit dat de betekenis van bovennatuurlijke begrippen niet altijd gemakkelijk te formuleren is, moet ons eerder aanzetten om er meer over na te denken, in plaats van ze in de vergeethoek te zetten, samen met al wat niet in een modernistische zogenaamd wetenschappelijke kraam past.

Met woord en voorbeeld onderwees Christus ons hoe wij kunnen meewerken aan het tijdelijke Rijk Gods op aarde, met als uiteindelijke beloning onze opname in het tijdloze Rijk der Hemelen. De hemel is dus zeker geen abstract bijverschijnsel van de christelijke denkwereld dat zijn beste tijd heeft gehad, maar hij behoort tot de essentie ervan.  Hetzelfde mag gezegd worden van de ziel. Waarschijnlijk zullen omschrijvingen ervan nooit de volheid van deze begrippen kunnen weergeven, maar zij kunnen wel mekaar aanvullen en verbeteren. Van de hemel zouden we bv. het volgende kunnen zeggen: “Het is geen plaats in de aardse zin van dat woord, maar eerder een geestelijke toestand van opperst geluk wegens de innige vereniging met onze Schepper, samen met anderen die deze toestand hebben verdiend”. Van de ziel: “Het is de geestelijke essentie van ons mens-zijn, datgene wat God specifiek en individueel aan iedere mens meegeeft bij zijn ontstaan in de moederschoot en dat ons gaandeweg in staat stelt Hem te ontdekken, in Hem te geloven en met Hem door woorden en daden in contact te treden, op vrijwillige basis”. Het is goed als zulke verwoordingen verrijkt, verfijnd of zo nodig gecorrigeerd worden door andere omschrijvingen of overwegingen, zonder dat dit per se moet leiden tot steriele theologische discussies.

In heel wat preken wordt gesuggereerd dat de hemel hier op aarde al begint, zonder dat het duidelijk is wat daarmee bedoeld wordt. De hemel begint hier niet – daar is in ieder geval niet veel van te merken – maar hij moet hier verdiend worden. Het gebeurt wel dat we soms een glimpje gewaarworden van iets wat op de hemel zou kunnen lijken, in situaties die beantwoorden aan Gods wil. Zo ontviel mij eens tijdens een afscheidsfeestje, waarin ik veel blijken van warme vriendschap had gekregen, de spontane opmerking: “dit is de hemel, zoveel vriendschap te mogen ondervinden”. Christelijke gemeenschappen zouden zulke plekken moeten zijn, oefenscholen voor de volmaakte samenhorigheid en onderlinge liefde, afdelingen van het Rijk Gods op aarde.

Vanuit ons geloof beschouwen wij onze katholieke Kerk als de christelijke gemeenschap bij uitstek die het Rijk Gods wereldwijd gestalte geeft (terwijl aanverwante kerkgemeenschappen hierin eveneens een belangrijke rol kunnen spelen). Onze Kerk mag niet gereduceerd worden tot een organisatie van clerici die liturgische en sacramentele diensten verstrekken en zij is geen grootschalige “rent a priest” onderneming. De door de Kerk aangestelde geestelijken (priesters, broeders of zusters) zijn niet in de eerste plaats “kerkelijke ambtenaren”, maar leidsmannen of -vrouwen op de aardse tocht van hun medegelovigen naar het eeuwig geluk. Dat is in ieder geval het na te streven ideaal voor hun functie.

Doorgaans is het echter zo dat de meeste parochianen de invloed van hun geestelijke voorgangers slechts eenmaal per week ondervinden. In de vorming en opvoeding tot volwassen volgelingen van Christus speelt het gezin in werkelijkheid de meest doorslaggevende rol. Daar verloopt het opvoedkundig proces immers continu, gewoonlijk zeven dagen op de zeven. Niet alleen de geestelijken, maar ook de gelovige ouders zijn sacramenteel aangesteld om hun kinderen godsdienstig op te voeden. De belangrijkste voorbereiding op een leven in dienst van het Rijk Gods voltrekt zich in de geloofspraktijk vooral binnen het gezin. Gesteund door de sacramenten en de geestelijke leiding van onze Kerk wordt daar de basis gelegd voor nieuwe haarden van vurige geloofsbeleving en godsdienstige inzet.

Waaruit bestaat de hemelse beloning voor die gelovige inzet? In het Nieuw Testament vinden we enkele uitbeeldingen ervan, die ons duidelijk maken dat de hemel al onze menselijke verbeeldingskracht tart. Het gaat over een onvoorstelbare “andere werkelijkheid”, het opus magnus van Gods scheppende kracht, waarin de zijnen de volheid van hun “zijn” bereiken, in gemeenschap met ontelbaren uit alle tijden, rangen en rassen die hiertoe waardig werden bevonden. Zij zullen de vuurproef van het leven hebben doorstaan en gezuiverd zijn door het bloed dat onze Verlosser voor hen vergoot. Zelfs hun schamel, vergankelijk lichaam zal geheiligd en vergeestelijkt worden, als een Goddelijke vereeuwigde goedkeuring van zijn betekenis in de geschiedenis van mens en wereld.

Voor veel nuchter denkende, technisch geschoolde of wetenschappelijk gevormde hedendaagse mensen lijkt dit alles eerder op een sprookje. Nochtans is dit zogenaamde sprookje ook voor hen weggelegd. De grootste hindernis die hen ervan scheidt is deze van de gelovige overgave aan Gods Boodschap, vlees geworden in de Mensenzoon. Zij klampen zich vast aan wat zij als “wetenschappelijke zekerheden” beschouwen en bouwen zich een morele leefwereld waarin de wil van hun Schepper geen enkele rol speelt. In plaats van een hemel op aarde creëren zij uiteindelijk een vagevuur of een hel, want enkel waar Gods wil wordt vervuld kan er iets ontstaan dat de hemel voorafspiegelt.

Veel van onze tijdgenoten zijn geestelijk volledig afgesloten van de innerlijke vreugde en de hoop die deel uitmaken van een waarachtig christelijk leven. Zij vertoeven in het ideologisch kaartenhuisje van een maakbaar aards geluk en gebruiken de middelen die zij van God kregen om hun kortzichtige geluksdromen te verwezenlijken, zonder met Hem rekening te houden. Wanneer zij geconfronteerd worden met een realiteit die hun wensen in rook doet opgaan, rest hun vaak niets anders meer dan hun als zinloos ervaren leven te beëindigen. De stijging van het aantal zelfmoorden (eventueel verbloemd als wettelijk toegestane euthanasie) binnen de “verlichte samenleving” waarmee onze beleidsmakers schermen, is voor een groot deel evenredig met de toename van de goddeloosheid.

Bezorgt die verlichte samenleving haar zonen en dochters meer geluk? De waanidee dat er maar één al te kort leven is en dat we aan onszelf dus verplicht zijn om in dat leven zoveel mogelijk te genieten, leidt vooral naar individualisme, ellebogenwerk en veel frustraties. Het nagestreefd wereldlijk paradijs ontpopt zich in veel gevallen tot een bron van ellende, vooral voor degenen die uit de boot vallen en hun materialistische idealen niet kunnen verwezenlijken. Maar ook aan hen die zich als “geslaagd” beschouwen, bezorgt de opgestapelde welvaart geen enkele garantie voor meer geluk. Het bereiken en de instandhouding van materieel welzijn brengt immers heel wat kopzorgen mee, verleidt tot het gebruik van ongeoorloofde middelen en wekt gevaarlijke jalousie bij anderen. Het vaststelbaar gevolg is dat mensen uit lagere bevolkingskringen (de armsten hier even buiten beschouwing gelaten) doorgaans meer levensgeluk uitstralen dan de rijkeren.

Het reële aards paradijs is na de zondeval van ons eerste ouderpaar niet helemaal verdwenen. Het leeft stilletjes verder in de harten van de zuiveren van geest, zij die bewust of onbewust God blijven zoeken. Samen vormen zij de vruchtbare bodemlaag waarop het aardse Godsrijk kan ontstaan, dat in de eerste plaats, evenals het definitieve hemelrijk, van geestelijke aard is. Het rijk Gods kiemt, groeit en bloeit in de zielen van de mensen van goede wil. Het zet hen aan tot daden van mildheid en medemenselijkheid, de ontdekking, het begrijpen en het navolgen van Gods woord en het afzweren van hun aangeboren of aangeleerde verkeerde neigingen.

Zij die tot dit Godsrijk behoren ontvangen gaven die tot uiteenlopende vormen van innerlijk geluk kunnen leiden. Dit betekent echter niet dat zij zullen genieten van een leven vol rozengeur en maneschijn. Velen hebben hun christelijke standvastigheid betaald met heel wat pijnen en zelfs met de dood. Anderen hebben moedig het leed gedragen dat het leven hen bracht. Nog anderen legden zich vrijwillig grote verstervingen op. Zij werden getroost door Christus’ zaligsprekingen: “Zalig zij die wenen, zij die vrede en gerechtigheid brengen, zij die vervolging lijden om mijnentwil, … Verheugt u en juicht, want groot is uw loon in de hemelen”. In de vergankelijkheid voeren de trouwe christenen een wisselvalige en soms harde strijd, maar zij leven in de wetenschap dat hun lasten voorbijgaand zijn, terwijl Jezus’ woorden niet zullen voorbijgaan en het eeuwig loon hen wacht.

Voor hij gestenigd werd riep Stefanus, de eerste christelijke martelaar, uit: “Ik zie de Hemel open en de Mensenzoon staande aan Gods rechterhand”.  Zo groot was zijn geloof dat hij nog voor zijn dood een blik kon werpen op de onbeschrijfelijke heerlijkheid waarin hij een beetje later werd opgenomen, na God om vergiffenis gevraagd te hebben voor zijn beulen. Laten we, als twijfel of ontmoediging ons belaagt, dit grandioos voorbeeld voor ogen houden. Laten we ons ook op tijd en stond verheugen over het eeuwig geluk waarvoor God ons heeft voorbestemd en Hem hiervoor in dankbaarheid loven.

IVH

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s