20-02-2023
Een christen is niet iemand die zich laat leiden door vage ideeën, de waan van de dag, of toevallige impulsen. Zijn leven is gebaseerd op stevige fundamenten en feitelijkheden. Een belangrijke, waar de meesten liever niet aan denken, is de vaststelling dat ons leven de prelude is van onze dood. Maar… wat is die dood? Het definitieve einde van onze persoonlijke geschiedenis? Het begin van onze reductie tot een postuum postkaartje, dat bij sommigen goede of slechte herinneringen kan doen opborrelen? Voor nogal wat tijdgenoten zijn dat de juiste antwoorden. Als hun levenseinde nadert (of verhoopt wordt), willen zij dat “waardig” beleven, door op tijd hierover te beslissen, liefst zelfs via een officieel erkend document. In deze materie wanen zij zichzelf de enigen die bevoegd zijn. Nochtans weten zij bv. nog altijd niet hoe het komt dat zij in de oneindigheid voor hun leven gewoon niet bestonden, tot zij zo maar de kans kregen om gedurende enkele jaren een rol te spelen op het wereldtoneel. Die bracht verantwoordelijkheden mee, die hen een toenemend gevoel van “waardigheid” gaven. Maar dat gevoel is subjectief en kan frontaal botsen met een veel belangrijker Werkelijkheid: deze waaruit we ontstaan zijn. Men kan haar formeel ontkennen. Maar diep in ons zegt een stem dat zij er is, alhoewel we niet in staat zijn om er een ontologisch bewijs van te leveren.
Dit geeft ons de kans om die Werkelijkheid gewoon te negeren. We hebben immers niet alleen een persoonlijkheid, gebaseerd op de rol die we spelen, maar ook en vooral een vrije wil. Geloven is simpelweg een fundamentele keuze maken. Door dat te doen worden we “gered” zegt het evangelie. Christenen (ook ik) hebben deze woorden lange tijd verkeerd geïnterpreteerd, alsof ieder die niet perfect in ons geloofsplaatje paste “verloren” zou zijn. Vandaar de ijver om absoluut “zieltjes te winnen”. Enerzijds redt het geloof in Christus ons wel degelijk, omdat we door dat feit alleen al bewijzen dat we aan Gods kant willen staan (iets heel anders dan de zogenaamde “goede kant van de geschiedenis”). Maar Christus’ evangelie is heel duidelijk wanneer het gaat over dat “Laatste Oordeel”: in de eerste plaats zullen onze daden tellen, maar als deze toetsstenen ons veroordelen, zal God onze zwakheden zeker vergeven, omdat we in Hem geloofd hebben en aldus zijn naam hebben geheiligd op aarde.
Een christen zoekt zijn “waardigheid” niet in de hoogmoedige waan dat hij zijn lot absoluut in eigen handen moet of kan houden, maar in het nederig aanvaarden ervan. Hij tracht er de zin van te begrijpen, maar weet dat hij de oplossing van dat mysterie enkel ten volle zal kennen NA zijn dood. De gedachten en bedoelingen van de Schenker van het leven zijn immers onmogelijk te doorgronden door de tijdgebonden ontvanger ervan. Voor deze laatste is de dood een ongewenste, onzichtbare en permanente metgezel op zijn levensweg. Als “een dief in de nacht” zal hij op zeker ogenblik toeslaan en tot en met zijn laatste gram levensenergie wegnemen. Een fundamentele wet die voor iedereen gelijk is.
Gelukkig is de dood niet onze enige onzichtbare metgezel, want dan zou ons levensliedje waarschijnlijk heel kort zijn. Het klinkt alles behalve modern, maar mensen krijgen ook nog een “engelbewaarder” mee (1). Hierover heb ik lang geleden in Leuven vruchteloos gediscuteerd met een priester die de theologische wijsheid in pacht dacht te hebben (naast een behoorlijke stock goede wijn en de permanent verzekerde belangstelling van goed ogend vrouwvolk). Toen hij tijdens dit gesprek zich smalend uitliet over een organisatie als Pro Vita – die zich dag in dag uit inzet om ongeboren mensenlevens te redden – was voor mij de maat vol. De wijn smaakte nog altijd heel lekker, maar het gesprek werd al te wrang. Verlost van zijn verlichte prietpraat, was ik blij om mij te kunnen ontnuchteren op mijn terugtocht naar mijn studentenkot. Een christen is in mijn ogen als het ware een tweede Adam of Eva: wezens die zich bewust zijn geworden dat er meer is dan hetgeen ze horen, zien, ruiken of voelen Zo werd een onzichtbare wereld een onafscheidelijk deel van hen, waarvan zij aannemen dat hij verbonden is met de causale basis is van hun bestaan, hun doen en hun emoties.
Trouwens, onze engelbewaarder is helemaal niet zo’n uitzonderlijk wezen. Er is alvast nog een ander actief, in het Evangelie de Satan genaamd. Hij is een vijand van de mens en van God en bijgevolg een grote fan van onze zo vroeg mogelijke dood. Daartoe verleidt hij ons tot allerlei zaken die de dood waarschijnlijker maken, zoals bv. het gebruik van drugs, of onnodig geweld, die ons leiden naar een toestand waarin wij ons God wanen. Dat noemen we in het christelijke jargon de “bekoring”. (Spijtig genoeg in het Nederlands recent vervangen door “beproeving”, een woord dat voor velen nog altijd een heel ander belletje doet rinkelen en bijgevolg de verwarring in de hand werkt die door de duivel is gewild. Hij opereert immers ook binnen de Kerk).
Wat na de dood komt “weet” niemand. Dit behoort volledig tot het domein van geloof en hoop. Christus heeft er ons wel enkele karakteristieken van geschetst. Abraham en allen die een leven hebben geleid dat God welgevallig was, zullen genieten van een onvoorstelbare vreugde en vrijheid. Degenen die vast geloofden in hun bijzondere eigenwaarde, maar niet leefden volgens Gods normen, zullen door Christus in een andere richting worden gestuurd. Daar zullen zij eenzaam hun plan moeten trekken, zonder Gods warme leven schenkende nabijheid. Zij hebben immers zelf gekozen voor het tijdelijke en hiervan genomen wat zij konden, zonder ooit een poging te doen om te beseffen dat het geschenken waren, waarvoor zij dankbaar hadden moeten zijn. Gelukkig zullen er ongetwijfeld zeer velen tot de randgevallen behoren en mogen rekenen op Gods barmhartigheid. Dank zij haar zullen wij hen kunnen herkennen als onze broeders en zusters, die weliswaar in dwaling hebben geleefd, maar tenslotte door God voldoende “waardig” zullen worden bevonden.
Sommige lezers zullen zich misschien afvragen hoe een nuchtere moderne mens toch op zulke niet eigentijdse en nogal somber klinkende gedachten komt. Ten eerste zijn zij vanuit een christelijk oogpunt helemaal niet somber, maar in tegendeel doordrenkt van een immense hoop. De mens overstijgt hiermee de onverbiddelijke en op zich onzinnige cyclus van geboorte-leven-sterven. Op talrijke grafschriften vindt men de uitdrukking van dit hoopvolle geloof terug. Vanaf de eerste tijden van de huidige mensheid, vinden we graven die dikwijls een aantal toebehoren bevatten waarvan verondersteld werd dat zij van pas konden komen in dat toekomstig leven.
In tegenstelling tot wat Darwin beweert in zijn boek “The descent of man”, is dit basisteken van “civilisatie” helemaal niet het resultaat van een langzame evolutie, waarmee groepen mensachtigen zich via natuurlijke selectie vanuit een dierlijk bestaan opwerkten naar de eerste uitdrukkingen van beschaving. Alle archeologische gegevens wijzen op het plotse ontstaan van een hoger bewustzijn in onze eerste voorouders, die verder geen uiterlijk verschil vertoonden met hun soortgenoten. Sommigen zullen tegenwerpen dat men ook bij de Neanderthalers sporadisch enkele graven gevonden heeft. Maar dit zogenaamd tegenargument is gemakkelijk te ontkrachten. Zij dateren allemaal van na de tijd van de invasie door de huidige mens. Het is dus meer dan waarschijnlijk dat er een rechtstreeks verband hiermee bestaat. Het gaat gewoon over een overgenomen gebruik. Meer hierover in onze rubriek “Creatieve Evolutie” (2).
Het is niet omdat de permanente aanwezigheid van een figuratief wezen, dat we de “dood” noemen, een aanfluiting is van al onze vooruitstrevende verwachtingen, dat wij dat feit zoveel mogelijk moeten controleren of wegmoffelen. Veel wijzer is om het in al onze handelingen als een permanent achtergrondgegeven in te calculeren. Zelf bevind ik mij momenteel in een toestand die dat heel expliciet accentueert. Met de kwaadaardige tumor die me nu verhindert om te eten en te drinken, was ik waarschijnlijk gedoemd tot een zekere dood op korte termijn in een niet al te ver verleden. Nu loop ik rond met een buisje in mijn buik, dat geprepareerd voedsel rechtstreeks naar mijn dunne darm voert. Zulke toestand plaatst iemand vooral tegenover zijn verantwoordelijkheid voor het goed gebruik van zijn resterende levensduur. Men wordt er ook zeer nederig van, omdat men geconfronteerd wordt met de eigen grenzen. Daarenboven ziet men rondom zich hoe anderen, die zich in veel hopelozer situaties bevinden, moedig hun lot dragen, met een natuurlijke menselijke waardigheid. Spijtig voor hen wordt dit lot nu meestal niet meer versterkt door hoop. Alhoewel het percentage gelovigen in onze maatschappij toch nog altijd op enkele tientallen percenten mag geschat worden, vinden in het hospitaal waar ik werd opgenomen slechts bitter weinigen de moed of de kracht om zich tot God te wenden tijdens de zondagse vieringen in de kapel.
Zoals een “vrijzinnig predikant”, die aan een uitgezaaide kanker lijdt, het schrijft op zijn website, brengt die toestand een typisch “unheimisch” gevoel te weeg van vervreemding van jezelf. Misschien hebben sommige lezers dit zelf al aan de lijve ondervonden. Zoals voor de meeste mensen, was ook voor mij bv. goed eten en drinken een belangrijk onderdeel van mijn leven. Van een Bourgondische carnivoor werd ik op korte tijd geconverteerd naar een wezen met een gedeeltelijk plantaardige afhankelijkheid. Desondanks kan ik rustig toezien hoe anderen uitgebreid genieten van culinaire geneugten, zonder opstoten van jaloezie of intern protest. Dit omdat ik vooral in het hier en nu leef van de strijd tegen de opstand van een deel van mijn lichaamscellen. Mijn aandacht is vooral geconcentreerd op dat verzet, niet zozeer omdat mijn persoonlijke levensduur op zich zo belangrijk is, maar in het bewustzijn dat elke aardse levensminuut een kostbare gave is waar men zo goed mogelijk moet gebruik van maken.
Voornoemde predikant beweert: “zo zal ik er zijn als ik er niet meer ben, precies zoals God er is”. Maar die bewering volg ik helemaal niet. Nee, ik zal er in de toekomst gewoon nog altijd zijn, ook na mijn dood. Zoals ik er ook nog altijd ben als ik slaap of geanestheseerd wordt. Misschien zelfs nog een beetje echter, zoals God zelf, de enige die werkelijk, volledig en altijd “is”. Euthanasie is niet aan mij besteedt, want dat is een vorm van vaandelvlucht, die niet beantwoordt aan het respect voor de waarde van elk mensenleven, ook in zijn pijnlijke fases. Er bestaat gelukkig zoiets als “palliatieve verzorging”, Men kan er zo goed als pijnloos door inslapen, maar dan zonder de bedoeling het tijdstip van onze dood te bepalen, omkaderd door een “medische” ritus van atheïstische origine.
Een christen is uiteraard niet herkenbaar via zijn uiterlijk. Hij draagt meestal geen typisch hoofddeksel, geen welbepaalde haar- of baardsnit, of zelfs geen kruisje. Hij heeft in het algemeen ook geen bijzondere gewoontes. Zoals onze eerste stamouders verschilt hij uiterlijk niet van zijn biologische soortgenoten. Zelfs aan zijn doorsnee psychologisch profiel is er niets “superieurs” of “übermenschliches” te merken. Het christelijk verschil is louter van een interne toegevoegde aard. Onrechtstreeks komt het tot uiting in woorden en daden. Hij/zij is drager van een bijzonder licht. Vermits dit door God zelf tot stand kwam, zijn zowel de oorzaak als het resultaat van een hogere orde. Het uit zich o.a. in een blik, die vrede brengt en echte bekommernis uitstraalt. De medemens is voor de christen geen te duchten concurrent, continu verwikkeld in onafwendbare darwinistische kettingen van “struggles for life”, te winnen door de “beste”. Integendeel: hij is het hoofdvoorwerp van een meevoelende liefde, tot en met voor hen die onszelf belagen. Zo krijgt ook die medemens een kans om zichzelf te overwinnen, in de voetsporen van Christus te treden en zijn leven op te tillen tot een waardigheid die gevoed wordt door deze van Gods Eerstgeboren Zoon.
De ware christen (inbegrepen degene die “christen” is, zonder het zelf te beseffen) straalt een licht uit met een bijzondere onmeetbare frequentie. Al naargelang de instelling van degene die ermee wordt geconfronteerd, lokt dit bepaalde reacties uit. Zij zijn zeer uiteenlopend van aard: allergisch (veel voorkomend in onze ontkerstende contreien), verblijdend, argwanend, afstotend, aftastend, enz. Zij die zo die zo goed als volledig zijn afgestompt worden dit onzichtbaar licht helemaal niet gewaar. De christen blijkt een soort geheime tweede natuur te hebben verworven die zijn oorspronkelijke persoonlijkheid grondig doorheen heeft geschud en die verandering werkt automatisch in op zijn omgeving. Als dat effect er niet is, dan is zijn “christen-zijn” niet echt, maar waardeloos, zoals zout zonder smaak. Hij is dan enkel een naamchristen, die niet kan zeggen zoals Paulus: “Niet ik, maar Christus leeft in mij”. Gewapend met de bijzondere gaven van Gods geest had Christus macht over zijn medemensen. Hij was zelfs in staat hen rechtsreeks te genezen van hun uiterlijke en innerlijke defecten. Hierop was ook zijn enorme aantrekkingskracht op grote menigten gebaseerd (grotendeels” eenvoudige” mensen). Voor zover Hij in ons leeft, benaderen we van ver dit ideaal.
Toen ik eens op bezoek was in de abdij van Westmalle werden wij ontvangen door de gastenbroeder. Wat direct opviel aan hem waren zijn pretoogjes. Ik vroeg mij spontaan af hoe iemand die een opgesloten en in regels vastgelegd leven leidde zulke haast hemelse vreugde kon uitstralen. Dit was zeker niet het gevolg van het trappistenbier dat de monniken in beperkte mate mogen consumeren. Daartegenover staat mijn recente consultatie bij een medische specialiste met de droevigste ogen die ik ooit zag. Zij beschikt op het eerste zicht nochtans over alle troeven voor een vrij, rijk en rooskleurig leven. Zij kon mij niet verder helpen. Zelfs de scan die zij liet maken van mijn buik werd verkeerd genomen en was volledig waardeloos. Deze goedkope vergelijking is natuurlijk geen goede. Een juist beeld van iemand krijgt men niet op korte termijn. Uiteindelijk kan zij misschien een engel blijken en de trappistenbroeder een permanente plaag voor zijn medebroeders.
Als men zich dus afvraagt hoe men een christen kan herkennen, antwoord dan zeker niet “aan zijn uiterlijk”, of “aan zijn daden”, of “zijn capaciteiten”, maar wel aan zijn “effecten” op langere termijn op zijn medemensen. Die positieve effecten zijn heel subtiel en dus moeilijk te onderscheiden in een cultuur van stress en oppervlakkigheid. De voornaamste karakteristieken zijn o.a. een sfeer van verhoogde samenhorigheid op een spontane, vanzelfsprekende wijze, met onderling respect en soliede familieverbanden. Dit is m.a.w. de sfeer die de eerste christenen karakteriseerde en een weldadige invloed uitoefende op hun omgeving. Hij beantwoordt aan wat Christus zijn discipelen had geleerd: “Aan de vruchten herkent men de boom”.
IVH
(1) “Vanaf het begin tot de dood is het menselijk leven omringd doos hun bescherming en voorspraak. Iedere gelovige wordt terzijde gestaan door een engel om hem als behoeder en herder naar het leven te leiden. Vanaf het aardse bestaan neemt het christelijk leven in het geloof deel aan de gelukzalige gemeenschap van engelen en mensen, verenigd in God“ . Catechismus van de Katholieke Kerk , nr. 336.
(2) https://forumcatholicum.com/geloof-mythe-en-werkelijkheid-in-creationisme-en-evolutietheorie/11/.
6 reacties op “De herkenbare christen”
Proficiat voor dit artikel
LikeLike
Ik sluit mij voor de vólle 100% aan bij Mia Maase: Proficiat voor dit artikel.
LikeLike
Zeer heldere en diepgaande beschouwingen van Ivo, die men heel zelden bij anderen vindt. Van harte gefeliciteerd.
LikeLike
Ik kijk naar u op voor dit prachtig artikel tijdens uw ziekte.
LikeLike
Heel interessante en juiste beschouwingen, die een intense hoop en een groot vertrouwen uitstralen, in moeilijke omstandigheden. Proficiat en spoedig herstel toegewenst.
LikeLike
Zeer mooie en bemoedigende tekst. Beterschap toegewenst!
LikeLike