He Guanghu, Renmin University, Beijing, december 2020. (eigen vertaling)
Honderden jaren voor de geboorte van Confucius, bestond er al een godsdienst in China, die slechts zelden wordt vermeld. Deze religie had, vreemd genoeg, geen naam. Hoe is deze religie dan een religie zonder naam geworden? Het maakt niet uit, het punt is dat overal in de wereld de mensheid religies heeft ontwikkeld, die van mensen religieuze wezens maakten.
Wat is het verschil tussen mens en dier? Is het enkel dat mensen gereedschap maken? Is het enkel dat mensen rationeel zijn? Aristoteles verklaarde dat mensen politiek hebben. Is het genoeg dat mensen dieren zijn die zich bezighouden met politiek? Nee, dat is niet genoeg. Religieuze geleerden zeggen dat het verschil tussen mens en dier is dat mensen religies hebben. Daarom is het grootste verschil tussen mens en dier dat mensen van beneden op aarde de hoogste macht in de hemel kunnen aanbidden. Een religieus instinct om te geloven is aanwezig in de menselijke natuur. Chinezen vormen daarop geen uitzondering.
Wij kunnen niet beweren: “vreemdelingen brachten de Chinezen godsdienstige overtuigingen, omdat de Chinezen zelf geen godsdienstige overtuiging hebben”; dat zou onzin zijn. De Chinezen zijn geen apart soort mensen, of een soort beestachtige wezens. De Chinezen zijn beschaafde mensen, en beschaving is verwant aan religie. Religie is de kern, het hart, de ziel en de geest van beschaving.
Is er een religie in het hart van de Chinese beschaving? En zo ja, waar moeten we het bewijs hiervan zoeken? Laten we de archeologische evidentie bekijken. De geschiedenis van de Chinese beschaving bestaat uit twaalf dynastieën: de dynastie van Xia, Shang, Zhou, Qin, Han, Jin, Sui, Tang, Song, Yuan, Ming en Qing. Er is geen archeologisch bewijsmateriaal voorhanden dat het bestaan van de Xia-dynastie met zekerheid bevestigt. Maar er is wel bewijsmateriaal van de Shang-dynastie, waarvan het belangrijkste het orakelbottenschrift is: de oudste teksten in het Chinees, waarvan sommige woorden voor ons zeer interessant zijn. Er staan bijvoorbeeld drie woorden in het orakelbottenschrift: “God, Bevel, Regen” (“Di Ming Yu” 帝命雨). Wat betekenen deze drie woorden? Impliceren ze dat de keizer de regen beveelt? Nee, 3000 jaar geleden waren er de facto geen keizers in China. Het eerste teken, het woord “Di” (帝), is een Chinees concept. Er waren bv. farao’s in Egypte en er waren koningen in Mesopotamië en Babylon. De heersers van de Shang-dynastie werden Shang-koningen genoemd. Dus, wat betekent hier “Di”? In deze zin betekent “Di” God, en God beveelt de regen. Zelfs als er toen een keizer op aarde was geweest, dan zou hij op geen enkele manier regen kunnen bevelen, en de keizer kon ook geen regen schenken aan de mensen. Daarom betekent “Di Ming Yu” (帝命雨): God beval de regen.
Een ander voorbeeld: Er is ook een vreemde uitdrukking “Bin Yu Di”(宾于帝) opgenomen in het orakelbottenschrift van de Shang-dynastie, als antwoord op de vraag: “Waar zijn de voorouders van de koning van de Shang-dynastie heengegaan na hun dood? Waar gaan mensen heen na hun dood?” Het orakelbottenschrift antwoordde: Ze werden “de gasten van God”. “Bin” betekent gasten, voorname gasten, “Yu” betekent de geboorte van het jaar (maar klopt dat hier?), “Di” betekent God; daarom betekent “Bin Yu Di”(宾于帝) dat de voorouders bij God op bezoek gingen na hun dood. Dit toont aan dat er een concept van God was bij de Chinezen: “Di”(帝) verwijst naar God.
Er is bewijs dat de oude Chinezen in God geloofden en in Hem geloofden als de schepper van hemel en aarde. Later schreef de mens andere functies toe aan God: niet alleen was Hij de schepper van hemel en aarde, maar God beloonde ook het goede en bestrafte het kwaad. Geloven in God is daarom geen uiting van eerbied voor buitenlandse overtuigingen, geen verraad aan de voorouders, geen teken dat men geen goede Chinees is, en geen afwijzing van de Chinese cultuur. Religie betekent niet dat je iets gebruikt en het in de hoofden van de Chinese bevolking plaatst, nee! Geloven in God is het oudste geloof in China, het is het meest inheemse geloof in China, een heel idiomatisch Chinees geloof.
De naam van het oudste boek in China is dezelfde als de basisbetekenis van het woord Bijbel: “Boek” (书). Later werd het vanwege zijn verheven status “The Book of History” genoemd. In de uitspraken van Confucius worden zes klassieke boeken vernoemd: “Poëzie”, “Riten”, “Muziek”, “Veranderingen”, “Lente en Herfst Annalen” en “Boek”. “Boek” is ook bekend als het “Shang Boek”, het oudste boek in China. Het spreekt van God en een lange passage erin bewijst dat de Chinezen in God geloofden.
Een ander boek waar men misschien meer vertrouwd mee is, is het “Boek der Poëzie” (of “Boek der Liederen”). Er waren zeer weinig boeken op dat moment, dus deze geschriften kregen een verhoogde status en werden zeer vereerd door velen, waaronder Confucius. Het is de oudste dichtbundel, vandaar de naam “Poëzie”. In dit boek wordt het Chinese geloof in God uitgedrukt en de naam van God wordt vaak gebruikt in de drie delen waaruit het boek bestaat: Ode, Hymne en Lofrede. De Lofrede bestaat uit de liederen gebruikt tijdens de offerceremonie waarmee de keizers de God van de hemel aanbaden. De “Divine Music Administration“, gesitueerd in de Tempel van de Hemel in Peking, speelde voor de keizers vooral muziek om de God van de hemel te aanbidden. Dit is een erfenis van de traditie van de Lofrede, die in het Boek der Poëzie Gods lof bezingt.
De oudste Chinese geschriften en boeken bewijzen allemaal dat de Chinezen in God geloofden, en dat God noch een “buitenlandse naam” is, noch een geïmporteerd woord. God is de God van het hele universum. Hoe kan Hij tot een land behoren? Deze verklaring op zich is vreemd en heeft geen zin. Uit welk land komt God? een Westers? Oosters? Zuiders? Noords? God beheert alles, anders zou hij niet God genoemd worden.
Later in de Chinese geschiedenis lijkt het alsof er niets meer van God gehoord wordt. Er is slechts weinig bewijsmateriaal voor een Chinees geloof in God voorhanden. Maar alhoewel de oude boeken minder en minder over God schijnen te zeggen, zijn zij toch niet zonder sommige verwijzingen naar God. In de late Qing-dynastie, tijdens het bewind van Guangxu, werd de Tempel van de Hemel in Peking getroffen door de bliksem en brandde af. Koningin Cixi, die op dat moment het hoofd was van de Qing-dynastie, beval de tempel te herbouwen, en hing een bord in de “Gebedshal voor een goede oogst”, het mooiste en belangrijkste gebouw in Beijing, waarop staat: “Hoogste Godheid de Hemelse God ” (皇天上帝). Het karakter voor het woord “God” is zeer goed zichtbaar op het bord. Koningin Cixi en alle ministers om haar heen wisten dat ze deze referentie in de oude Chinese boeken konden terugvinden! Waarom zouden de Chinezen een buitenlandse benaming op de belangrijkste, plechtigste, hoogste plaats, recht in het centrum hebben gehangen?
De betekenis van het teken dat werd gebruikt om ‘God’ uit te beelden, evolueerde langzaam. In de vroege jaren van de Zhou-dynastie kreeg het teken de betekenis “De hemelse God” (天帝). “God is boven in de hemel”. Om God aan te duiden, verwees men naar “De Hemel” en gebruikte het woord “Tian”. Zou dit in parallel kunnen zijn met de Israëlieten, die, ondanks hun diepe geloof, Gods naam niet gebruikten? Daar is geen bewijs voor.
“Lao Tian” verwijst niet naar de “blauwe hemel”. Wanneer een persoon slechte dingen doet, zeggen de mensen “Tian Da Lei Pi” (天打雷劈), wat betekent dat God de boosdoener zal straffen door hem te treffen met de bliksem en hem in twee te splijten! Hoe zou “Lao Tian”, een blauwe hemel, kunnen weten wie slecht of goed deed? Kan Lao Tian weten wie slechte dingen heeft gedaan? Hoe zou Lao Tian hem kunnen elimineren? Dus, in de vier woorden “Tian Da Lei Pi” verwijst “Tian” naar God, omdat alleen Hij kan onderscheiden welke de goede en slechte dingen zijn in de wereld.
Chinezen zeggen ook “Tian Sheng Wo Cai”, betekenend: “Ik ben geboren met groot talent”. Confucius zei “Tian Sheng Wo De”, wat betekent “Ik ben geboren met deugd”, God (Tian) schonk hem deugd en talent. We kunnen niet zeggen dat de lucht hem deugd en talent gaf. Dus, als men spreekt over “Tian” in deze zin, verwijst men naar de God van het oude China. China heeft altijd zulk een godsdienst gehad en eert iets dat nooit is veranderd. Dat werd “God” genoemd, maar langzaam werd het “de Hemelse God” (Tian Di 天帝), enz. De naam is een beetje veranderd, maar de betekenis is niet veranderd. Er is een religie in China, maar zij werd niet uitgevonden door Confucius. Confucius’ studenten en post-confucianistische generaties geloofden erin. Ze hebben deze religie niet ontworpen, ze geloofden er gewoon in.
Confucianisten geloofden in “God” (Tian). Als een persoon niet in God geloofde, zou deze persoon Wu Fa Wu Tian (无法无天) zijn, en Sang Jin Tian Liang (丧尽天良): wetteloos, goddeloos, en volkomen verstoken van geweten. Deze zinnen bevatten het woord “Tian” (God), dus confucianistische geleerden geloofden in de oudheid mogelijk in “Tian”, en dus in religie. Ze hebben geen religie uitgevonden. Ze schiepen gewoon een doctrine genaamd “Confucianisme”, functionerend voor het onderwijs, maar maakten geen religie. Confucianisme is dus een andere naam voor confucianistische filosofie, met een sociale functie (eerder lerend dan religieus): het is geen religie, maar een filosofie, een set van filosofische principes, handelend over het leven en de samenleving.