22-12-2017
Met dit schrijven wil ik een getuigenis geven over mijn katholiek geloof en zaken die ik heb meegemaakt in de Katholieke Kerk in Vlaanderen.
Mijn ouders zijn katholiek maar hebben lange tijd hun geloof niet heel actief beleefd. We gingen wel iedere zondag naar de kerk en we baden telkens kort voor het eten, maar over geloof werd bij ons thuis niet gesproken. Mijn eerste communie en vormsel waren voor mij gebeurtenissen waar ik niet veel herinneringen aan over heb gehouden. Datzelfde geldt ook voor de godsdienstlessen op school. Als kind had ik anderzijds wel een soort Godservaring gehad die mij in één moment bewust had gemaakt van Gods bestaan en dat Gods wil doen belangrijk was.
Al bij al was ik gedurende mijn tienerjaren een grotendeels passieve ‘gelovige’.
Dit veranderde toen ik op aanraden van mijn moeder, die na een bedevaart tot dieper geloof was gekomen, dagelijks begon te bidden. Ik begon ook wat te lezen over private openbaringen en heiligen en het zaadje, dat al vanaf mijn kindsheid aanwezig was, begon hiermee eindelijk te groeien. Dit zette mij ook aan tot meer engagement.
Ik werd acoliet in mijn parochie en kwam ook in contact met de jeugdpastoraal.
Samen met een jonge priester heb ik toen geprobeerd om meer jongeren bij de kerk te betrekken. Toen we daarover aan het vergaderen waren, kwam het onderwerp van de duivel ter sprake. In overeenkomst met de leer van de Kerk, geloof ik dat de duivel een engel is die in opstand gekomen is tegen God. De duivel is voor de kerk geen louter symbool van het kwaad. De priester echter zei: “Maar Dirk toch, geloof jij nog altijd in de duivel?” (waarom hebben wij dan exorcisten en bestaan engelen dan ook niet? En als mensen kwaad kunnen doen, kunnen engelen dat dan niet?) Tijdens een bijeenkomst met jongeren zei diezelfde priester ook: “Ik geloof niet dat God almachtig is, want wat voor God zou dat zijn, met al dat lijden in de wereld.” (een “god” die niet almachtig is, is niet God want scheppen uit het niets vereist almacht). Hij kwam nog een keer op bezoek om erover te praten en zei dat hij hoopte dat ik een vrij mens zou worden (ik weet niet zeker wat hij daarmee bedoelde, maar misschien vond hij dat ik te gehoorzaam was aan de Kerk?).
Gedurende de tijd dat ik actief was in de jeugdpastoraal, heb ik meegedaan aan een aantal activiteiten. Een eigentijdse eucharistieviering voor jongeren, die mij persoonlijk helemaal niet aansprak. Dan was er nog een soort bezinningsbijeenkomst in een huis, waarvan ik me herinner dat de priester plotseling een stuk brood nam en de woorden van de consecratie begon uit te spreken, terwijl er helemaal geen sprake was van een eucharistie. De priester die dat deed, zou niet veel later uittreden en zich aansluiten bij christenen voor het socialisme.
Dan was er ook het tentenkamp van het bisdom waaraan ik één keer aan deelgenomen heb. We sliepen gemengd meisjes/jongens in dezelfde tent en dat vond ik achteraf gezien geen geslaagd experiment, want dat voelde toch wat ongemakkelijk. We mochten kiezen in welke themagroep we gingen. Ik koos het thema over de Kerk. Als antwoord op de vraag hoe we ons de situatie van de Kerk tegenwoordig moesten voorstellen begon een van de twee groepsleiders een piramide te bouwen van stoelen en zei dan: “Het is als een hiërarchie” (en dat vond hij niet goed). Jezus mocht wel aan de top staan, maar voor de rest allemaal gelijk (is dat het gevolg van het linkse denken in onze kerk? Iedereen gelijk, allemaal communist?). De andere groepsleider zei dat hij het gevoel had dat de paus (Johannes-Paulus II) het contact met God verloren had (heeft hij zelf dan zo’n fantastisch contact met God dat hij dat kan beoordelen?). Over het geloofsboek van de bisschoppen van België zei men onmiddellijk dat men dat niet kon gebruiken, want wat daar in stond over homoseksualiteit, dat was onaanvaardbaar (Als men de zondaar bemint, mag men dan de zonde niet afkeuren? We moeten mensen toch niet reduceren tot één aspect van hun gedrag of geaardheid?). De laatste dag was er een soort viering waarvan ik pas van besefte dat het een eucharistie moest voorstellen toen jongeren plots met stukken brood rondkwamen om aan iedereen uit te delen.
Het volgende vind ik een interessante anekdote. We zaten met een paar jongeren in onze tent en een van de priesters kwam even langs. Hij zei dat een ouder nog iets had meegebracht voor een van de jongeren. De priester zei: “Het zullen toch geen condooms geweest zijn?” Iedereen lachte en hij leek voldaan weg te gaan (hij leek er genoegen in te hebben dat hij zich populair had gemaakt met dat “grapje”). Maar toen hij weg was, zei een van de jongeren spontaan dat ze vond dat die priester toch geen echte priester was en iemand voegde er aan toe, dat ze vond dat de andere verantwoordelijke priester ook geen echte priester was. Zo zie je maar dat het niet is omdat je de jeugd eens hebt laten lachen, of dat je je vlot opstelt, dat je daarom als priester een goede indruk maakt!
De leiding van dat tentenkamp was in handen van de twee priesters waar ik in mijn vorige alinea’s over gesproken heb. Na deze ervaringen heb ik alle contact met de jeugdpastoraal verbroken. Als men zich dan afvraagt hoe het komt dat er weinig roepingen zijn, hoe het komt dat er weinig jongeren in de kerk zijn, dan is het voor mij duidelijk dat dit, al zeker voor een belangrijk gedeelte, komt door de jeugdpastoraal van het bisdom zelf.
In diezelfde periode was er bij mij ook een priesterroeping aan het groeien. Ik ging daarvoor te rade bij een priester die een soort van gebedsgroep voor jongeren had opgericht. Ik ben ongeveer een jaar lid van die groep geweest, tot de priester eiste dat je iedere zondag ook bij hem naar de mis zou komen en dat was voor mij te moeilijk. Hij raadde mij aan om Italiaans te studeren, zodat ik mijn opleiding in Rome zou kunnen volgen, want volgens hem was de opleiding in mijn bisdom niet zo goed. Om die reden heb ik dan eerst vier jaar gestudeerd voor vertaler Frans-Italiaans. Ik herinner mij nog dat toen paus Johannes-Paulus II de brief schreef waarmee hij bevestigde dat het ambtelijk priesterschap enkel toegankelijk is voor de man, de seminaristen van Antwerpen een verklaring schreven dat zij vonden dat de vrouw wél priester moest kunnen worden (dat je beter maar niet naar dat seminarie kon gaan, was dus daarmee bevestigd. Wie denkt het op dat vlak beter te weten dan de paus, kent zijn plaats niet in de kerk en heeft de deugd van nederigheid niet ontdekt, wat nochtans essentieel is om Gods stem in jezelf te leren herkennen).
Ik heb in die periode ook een roepingenweekend in een bekende Vlaamse abdij mee gevolgd. Het positieve daaraan was dat ik de psalmen echt heb leren waarderen. Minder goed was het contact met de twee jonge paters die de begeleiding van de jongeren op zich namen. Op een gegeven moment zei een van die paters in de groep: “Het is zover. De paus heeft het opgenomen voor de aidspatiënten en niet voor de homo’s. Ik heb nu eindelijk genoeg van ‘die vent’.” (ik heb geen flauw idee wat hij daarmee wou zeggen maar in ieder geval was het niet echt een inspirerend voorbeeld voor wie denkt aan een religieuze roeping). Aan de andere pater wou ik eens wat doorvragen over een bepaald gevoelig onderwerp en dat was dan de maagdelijkheid van Maria. “Dat moet je alleen symbolisch begrijpen. Je denkt toch niet dat Jozef daar van af is gebleven?” zei hij (moeten we dan geloven dat Jozef de biologische vader was van Jezus? Als een vrouw werkelijk de moeder van Gods Zoon is, is het dan niet meer dan passend voor mannen om ‘van haar af te blijven’?).
Van een ander jongerenweekend, ditmaal niet specifiek voor roepingen, weet ik nog één ding. Op een gegeven moment vroeg de priester aan de jongeren, wat de kern van ons geloof is. Het spontane antwoord was: “Goed zijn voor elkaar.” Hij vroeg opnieuw of dat echt de kern is. Toen werd het even stil. En dan zei ik iets in de zin van: “De liefde voor God en van God voor ons.” En dan vulde iemand aan, dat je vanuit die liefde dan de andere mensen kan beminnen (nu wil ik zeker niet opscheppen over mezelf, maar eigenlijk zou zoiets evident moeten zijn voor wie een basis geloofsopvoeding als christen meegekregen heeft).
Zaken die ik gehoord heb van anderen hebben mij het idee gegeven dat de balans is overgeheld van het godsdienstige naar het ‘mensdienstige’ als een soort reactie op hoe er voor het laatste concilie vaak werd gesproken. Hiervan wil ik twee voorbeelden aanhalen.
Vooreerst een verhaal uit mijn eigen familie. Een jongeman was acoliet in een parochie. Zijn moeder was bedrogen door haar echtgenoot en had uiteindelijk een nieuwe vriend. Haar zoon verdedigde zijn moeder ten opzichte van de pastoor die vond dat zo’n relatie niet kon, want ze was voor de Kerk getrouwd. Als gevolg daarvan weigerde de pastoor op een keer de communie uit te reiken aan de acoliet. Dit was sowieso kerkrechtelijk verkeerd en het is zowat het andere uiterste van wat er nu gebeurt. Nu wordt in principe aan niemand de communie nog geweigerd, ook al bestaat daar wel degelijk een kerkelijke procedure voor. Van het ene uiterste in het andere. Vroeger te weinig aandacht voor de mens, nu te veel.
Het andere voorbeeld is dat van een priester die voortdurend tijdens zijn preken riep: “Want er is een hel … en ik kan er in vallen!”, waarbij hij zich theatraal als het ware liet voorover vallen vanop de preekstoel. Vroeger leek het erop alsof hel, duivel en zonde alomtegenwoordig waren. En nu wordt er niet meer over gesproken en wordt er zelfs gezegd dat duivel en hel niet zouden bestaan. Van het ene uiterste weerom in het andere uiterste.
Uiteindelijk kwam ik terecht in een nieuwe religieuze gemeenschap die slechts vijf jaar zou bestaan. Na een half jaar in de gemeenschap voelde ik me niet meer gelukkig en wou ik weg, maar ik wist niet goed hoe dit te verantwoorden en uiteindelijk bleef ik er drie jaar. Daarna volgde ik nog filosofische en theologische vakken aan een faculteit in Brussel gedurende een jaar, maar na enkele gesprekken met priesters besloot ik om te stoppen met mijn opleiding. Op dat moment was ik ingeschreven als seminarist in een Nederlands bisdom. Het was allemaal een beetje een vreemde situatie. Ik heb toen nog een week meegeleefd met een kloosterorde in Italië waar ik mij al een paar jaar toe aangetrokken voelde, maar ik geraakte oververmoeid en moest vroegtijdig terugkeren. Ik zag dat als een teken dat dit niet voor mij was. Sindsdien is voor mij het leven in gemeenschap iets dat ik niet meer als mijn persoonlijke roeping zie.
Mijn geloofskennis is gedurende die jaren door de studie wel toegenomen en ik hou er ook goede herinneringen aan over, in die zin dat ik deel uitmaakte van groepen die trouw (willen) zijn aan de leer van de Kerk en de liturgische richtlijnen respecteren. In dat verband wil ik iets aanhalen dat een andere priesterstudent zei. Hij wou zijn opleiding niet volgen in een bisdom waar hij het risico zou lopen om zijn stage te doen bij een priester die de liturgische richtlijnen niet respecteert. Om die en aanverwante redenen werden hij en andere Vlaamse jongemannen priester in een bisdom in Nederland.
Momenteel ben ik koster, acoliet, lector en koorleider (gregoriaans). Soms overweeg ik nog of ik toch niet zou proberen om alsnog priester, diaken of pastoraal medewerker te worden. Toen ik daar de laatste keer nog iets over las, kwam ik uit bij de term pastor, die gebruikt wordt om een pastoraal medewerker aan te duiden. Een instructie vanuit Rome heeft echter bepaald dat die term niet mag gebruikt worden voor leken. Waarom respecteert men die richtlijn niet? Zoiets keldert bij mij al voor 90% de motivatie om pastoraal medewerker te worden. Als ik mij bind aan een kerkelijke structuur, dan moet ik overtuigd zijn dat die structuur in overeenkomst is met de Rooms-katholieke Kerk. Ik wil geen lid zijn van een lokaal groepje beterweters.
Wat mij opvalt is de veranderde houding ten opzichte van de paus. Zij die heel positief waren over Johannes-Paulus II en Benedictus XVI, zijn nu eerder negatief over Franciscus. Omgekeerd waren zij die negatief stonden ten opzichte van de vorige pausen, nu meer voorstander van Franciscus. Zelf laat ik mij daar niet door beïnvloeden. Ik heb ooit Johannes-Paulus II ontmoet en een ogenblik in zijn ogen gekeken. Ik werd enorm getroffen door zijn grote nederigheid. Ik wist op dat ogenblik dat deze man een heilige was. De antipathie tegenover Johannes-Paulus II beschouw ik als evenredig met de geloofscrisis in de Vlaamse Kerk. Eigenlijk hebben we inhoudelijk hier een sekte gecreëerd. Men heeft onze godsdienst veranderd in een mensendienst. De antipathie tegenover Franciscus beschouw ik als een angstreflex waarbij men te veel denkt dat als er een beetje dubbelzinnigheid of onduidelijkheid is, dat de Kerk ineen zal zakken. Zij die Franciscus steunen hebben dan weer de neiging om hem voor hun kar te spannen. Als hij (nog) niet doet wat ze willen, dan is dat steevast omwille van de ‘conservatieve’ (Afrikaanse) bisschoppen. Dat lijkt me eerder een excuus om hun eigen ‘progressieve’ koers te rechtvaardigen.
Volgens wat een priester mij ooit zei, zou er in de Vlaamse Kerk een soort theologisch schisma zijn gegroeid met de Rooms-katholieke Kerk, sinds prominente theologen in 1950 de encycliek Humani Generis van paus Pius XII afgewezen hebben. Hoewel ik daar niet persoonlijk kan over oordelen, lijkt het me wel een redelijke verklaring voor een heleboel zaken.
De laatste jaren zijn er twee mensen die mijn hoop op een heropleving van de kerk een aanzienlijke deuk gegeven hebben. De ene is een monseigneur, de andere een leek. De ene heeft opzien gebaard met een publicatie waarin onder meer de encycliek Humanae Vitae bekritiseerd wordt en de andere heeft zich geprofileerd als leider van een katholieke lekenbeweging. De ene ging rond in scholen waar hij vragen van leerlingen beantwoordde met: “de vrouw zou heel goed priester kunnen worden, maar dat gaat niet omwille van de Afrikaanse bisschoppen”, of “IVF vind ik niet verkeerd zolang de biologische ouders het kind verwekken”, en de andere heeft opgeroepen om een beruchte bisschop de doodstraf te geven voor iets wat hij lang geleden gedaan had.
Tenslotte is er nog monseigneur Léonard. Hij is eigenlijk de enige bisschop waarvan ik ooit echt kon voelen dat hij een herder was voor de gelovigen. Een warm hart voor mensen, recht in de leer en zonder angst om die te verkondigen. De manier waarop hij door velen werd aangevallen toen zijn uitspraak over immanente gerechtigheid steevast anders uitgelegd werd dan wat hij er zelf mee bedoeld had, beschouw ik als een vorm van onrechtvaardige ‘kruisiging’. Hij is dan ook voor mij een echte Christusfiguur geweest.
D.B.