Het Mysterie van de Vrije Wil

23-05-2022

Bedoeling en probleemstelling

Hebben wij een vrije wil? Voor nogal wat mensen, waaronder de schrijver van dit artikel, lijkt een positief antwoord evident, althans op het eerste gezicht. Maar als we de vraag verder onderzoeken, dan merken we dat heel wat anderen overtuigd zijn van het tegendeel, naar verluidt zelfs het overgrote deel van de huidige wetenschappelijke wereld. Het loont dus de moeite om na te gaan waarop hun mening is gebaseerd en of we onze spontane overtuiging best zouden herzien of, in de mate van het mogelijke, nuanceren.

Reeds geruime tijd was het mijn bedoeling over dit omstreden onderwerp iets te schrijven, aangezien de (al of niet vrije) wil een sleutelrol speelt (of lijkt te spelen?) in onze beslissingen en handelingen en bijgevolg ook belangrijk is voor de morele evaluatie ervan. Als mijn wil niet vrij is, ben ik dan nog verantwoordelijk voor mijn daden, of zijn die volledig te wijten aan factoren waarover “ik” zelf niet heb beslist, zoals aanleg, karakter, opvoeding, toevallige impulsen, neurale eigenheden, enz.? Wat kan de concrete betekenis nog zijn van het begrip “ik”, als mijn volledig optreden gedicteerd wordt door processen die op eigen houtje hun gang gaan en waarop dat subjectieve “ik” in feite geen controle heeft? Het antwoord kan verstrekkende gevolgen hebben op verschillende domeinen: juridische, religieuze, morele, maatschappelijke, psychologische, …. Het zou zelfs kunnen dat het deze domeinen zelf zijn die onze opvatting hierover beïnvloeden en dat we onbewust cirkelredeneringen hanteren.

De lezing van het vlot geschreven en verhelderende boek van de bekende Vlaamse filosoof Gerard Bodifee over de vrije wil (1), heeft mij geholpen om eindelijk mijn bedoeling in daden om te zetten – in de hoop hiermee een bijdrage te leveren aan de ontwarring of het doorhakken van deze vervelende gordiaanse knoop. Laten we om te beginnen nagaan hoe die knoop ontstond en waaruit hij bestaat, aan de hand van de inleidende hoofdstukken van het geciteerde werk. We stellen daartoe bondig enkele passages voor en begeleiden die met commentaren over de aangereikte vraagstukken.

De kern van het probleem

Op pag. 16 schetst de auteur de kern van het probleem: “Dieren en mensen handelen met het oog op een doel, zoals de waarneming en ervaring leren. Toch worden in de biologie, en zelfs in de psychologie, uitsluitend causale verbanden aanvaard als geldige wetenschappelijke verklaringen voor verrichte handelingen. Niet het doel, niet de intentie, alleen de oorzaak wordt geacht aan de oorsprong van de daad te liggen…” Causale verbanden liggen in het verleden, doelen richten zich naar de toekomst. Wetenschappelijk aanvaarde oorzaken worden gedefinieerd met strikte formuleringen en zijn gebonden aan onvermijdelijke vaststelbare gevolgen, terwijl doeleinden meestal vager en dikwijls abstracter zijn en ook niet met zekerheid bereikt zullen worden. Zij kunnen bezwaarlijk samen aan de oorsprong van onze daden liggen. Maar wat is dan de reden waarom “de wetenschap” in haar analyses en conclusies bijna uitsluitend met oorzaken rekening houdt, terwijl in de wetenschappelijke methodiek zelf het vooraf formuleren van geschikte doelstellingen doorgaans als een belangrijke vereiste wordt beschouwd? Mogen wetenschappelijke redeneringen principieel enkel causaal zijn? Of kleeft er een wetenschappelijk taboe op al wat met doelgerichtheid te maken heeft?

Natuurlijk kan men opperen dat ook doelstellingen altijd een oorzaak hebben. Dat is puur theoretisch misschien juist, maar op die manier belanden we haast onvermijdelijk in een onafgebroken reeks van oorzaken en gevolgen, die geen bruikbare wetenschappelijke eindresultaten meer oplevert. Er zou dan ook definitief moeten bewezen worden dat doeleinden zonder wetenschappelijk aantoonbare oorzaken onmogelijk zijn, iets wat m.i. niet haalbaar is. Een wereld die daaraan zou beantwoorden noemt men “deterministisch”. De auteur wijst ons op een bijkomend aspect hiervan: “In een deterministische wereld… worden alle uitspraken gedaan omdat ze noodzakelijk moeten gedaan worden. Wat onvermijdelijk gezegd moet worden, hoeft niet noodzakelijk ook waar te zijn… De slotsom is dat als determinisme tot de mogelijkheden behoort, niemand te betrouwen is.” Hieruit mogen we alvast afleiden dat een deterministisch wereldbeeld niet bepaald beantwoordt aan de hoop of verwachtingen van de meesten onder ons.

Voor wat betreft ons moreel besef en handelen zijn de gevolgen van een ontbreken van de vrije wil nog veel aanzienlijker. Zo lezen wij wat verder in het 2e hoofdstuk: “Alleen vanuit zijn vrije wil kan de mens morele waarden erkennen en de morele verantwoordelijkheid voor zijn daden op zich nemen…” Deze vrije wil is niet zomaar een theoretische mogelijkheid of product van onze menselijke verbeelding. Hij maakt deel uit van de noodzakelijke driehoeksrelatie tussen wilsvrijheid, moraliteit en liefde voor leven en waarheid. Liefde kan immers enkel voortkomen uit een vrije wil en moet gericht zijn op leven dat waarachtig is, want hetgeen we echte liefde noemen richt zich niet op levenloze voorwerpen of vervalste toestanden. Het is ook gemakkelijk om in te zien dat een moraliteit zonder liefde even krachteloos is als een elektrische motor zonder stroom. Enkel in hun onderlinge interactie vormen deze drie immateriële maar fundamenteel belangrijke elementen een zinvol en vruchtbaar geheel.

Deze conclusie is geen filosofische spitsvondigheid, maar iets dat we met ons gezond verstand probleemloos uit onze persoonlijke ervaringen kunnen afleiden. Een goed voorbeeld hiervan is het ogenblik waarop een bruidspaar elkaar het ja-woord geeft. Ook zonder wetenschappelijke enquête is het evident dat als dat ja-woord van beide kanten met vrije wil is gegeven, gedragen wordt door echte wederzijdse liefde, in het volle besef van de morele verantwoordelijkheid die men neemt, levenslang geldig is en gericht is op – of openstaat voor het creëren en koesteren van nieuw leven, deze verbintenis de beste kansen op slagen heeft.

Ontstaan en verdere ontwikkelingen

We zouden nu geneigd kunnen zijn om daarmee deze discussie als grotendeels beslecht of irrelevant te beschouwen, maar dat is een misrekening. Het mysterie van de vrije wil ligt zeker niet in het feit dat wij hem niet aan het werk kunnen zien en op sommige cruciale ogenblikken zelfs haast “gewaarworden”, maar ligt in de intellectuele ongrijpbaarheid ervan. De oppositie tegen het idee van een vrije wil dateert al minstens van de Griekse oudheid. Zij komt bovendien niet enkel uit de wetenschappelijk/filosofische hoek, maar is ook springlevend in bepaalde religieuze gemeenschappen. In hoofdstuk 5 schetst Gerard Bodifee hoe het probleem ontstond toen de Griekse filosoof Democritus, die leefde op de overgang van de 5e naar de 4e eeuw v.C., op een moeilijk verklaarbare wijze had ontdekt dat het heelal uit niets anders bestaat dan willekeurig botsende atomen, hetgeen leidt tot een deterministisch totaalbeeld van de natuurlijke werkelijkheid. De auteur beschrijft bondig hoe de Grieks-Romeinse filosofische wereld daar een gesofisticeerd antwoord op vond, waardoor gedurende enkele eeuwen de aanvaarding van de menselijke vrije wil gevrijwaard bleef. Maar binnen de verschillende filosofische stromingen sluimerde de discussie hierover verder en vond tenslotte zelfs haar weg in religieuze kringen.

De intellectueel buitengewoon begaafde kerkvader Sint Augustinus (2) ging in zijn geschriften zeer diep in op deze kwestie. Hij ontwikkelde hierover een theologische synthese, waarin de almacht en voorzienigheid van God werd gecombineerd met de menselijke vrije wil en de zondeval. Met zijn geschriften bestreed hij succesvol zowel de deterministische aanhangers van Mani, als de volgelingen van Pelagius die sterk geloofden in de vrije wil, maar de erfzonde ontkenden. Aldus speelde deze grote wijsgeer een kapitale rol in de uitbouw van een volwaardige katholieke theologie, compatibel met de vroegste christelijke getuigenissen. Hij legde o.a. omstandig uit waarom er geen tegenspraak hoeft te zijn tussen het feit dat God de toekomst kent en onze mogelijkheid tot vrije wilsdaden. Een goede eeuw later zal de christen Boethius (3) in de gevangenis deze vraagstelling nog dieper filosofisch ontleden en eveneens tot de troostende zekerheid van een vrije wil komen.

Een millennium na de discussies tussen Augustinus en Mani ontbrandt de tweestrijd tussen voor- en tegenstanders van de vrije wil opnieuw. De protagonisten ervan waren de katholieke priester Erasmus (4) en de protestantse kerkhervormer Luther. Erasmus baseert zich in de eerste plaats op Bijbelteksten waarin er sprake is van een “keuze”. Een van zijn sterke argumenten ten gunste van de vrije wil is dat als er geen vrije wilskeuze bestaat en alles door God wordt bepaald (zoals Luther verkondigde) men moet concluderen dat God niet alleen onze goede, maar ook onze slechte daden bewerkstelligt. Er is dan ook geen reden meer waarom de mens nog aan een eindoordeel moet worden onderworpen.

Luther ziet het helemaal anders: de mens is verslaafd aan de zonde en heeft dus geen vrije wil. Zoiets zou bovendien Gods soevereiniteit tegenspreken. De menselijke wil kan enkel vrijgemaakt worden door Gods genade. De mens kan zelf niet kiezen voor de eeuwige zaligheid: als hij door Gods genade niet wordt verlost is hij gedoemd om slaafs de wil van Satan te volgen. Luther gaat zelfs zover om de aanname van een menselijke vrije wil een heiligschennende “vergoddelijking” van de mens te noemen. Voor hem heeft enkel God een soevereine wil, terwijl de mens alleen maar vrij is op het gebied van zijn dagdagelijkse beslissingen, nodig voor zijn levensonderhoud. Als de mens die bijkomstige vrijheid gebruikt om goede werken te doen, dan is hij daar uiterlijk vrij in, maar dat geeft hem geen innerlijke vrijheid. Die kan enkel door het geloof bekomen worden en enkel daarmee kan hij met Gods genade zijn eeuwige zaligheid bereiken.

Kritiek op Luther

Alhoewel Luther met zijn stellingname gebruik maakt van correcte basiselementen van de christelijke leer (zoals geloof, genade, Goddelijke soevereiniteit), leidt zij tot een nogal bizarre en defaitistische levensvisie. Het probleem ligt hem zowel in de onderlinge verhoudingen en de werking die hij toekent aan die geloofselementen, als in het negeren of ondergeschikt maken van belangrijke andere, zoals de Goddelijke barmhartigheid. Uit zijn betoog moet men concluderen dat God koudweg beslist wie van zijn schepselen in zijn Rijk wordt toegelaten, ongeacht hoe goed of slecht zij hun best deden. Volgens deze grote reformator redt enkel het geloof in God de mens uit zondeschuld en onvrijheid, maar hoe die geloofskeuze tot stand kan komen vanuit een onvrije wil is nogal raadselachtig.

Daarenboven volstaat volgens Luther een louter “formeel” geloof, terwijl de apostel Jakobus leerde dat “het geloof zonder de werken dood” is (Jak. 2, 14-26). Men kan zich ook de vraag stellen waarom God zonden zou vergeven, zonder dat er sprake is van berouw en bekering. Hoe kan een onvrije mens hiertoe overgaan, als God hem niet de bijzondere genade van dat vermogen schenkt? Maar waarom schenkt Hij dit voorrecht aan de ene mens en aan de andere niet? Leert het christendom niet dat God alle mensen liefheeft? Luther predikte over de “christelijke vrijheid”, maar bij nader toezien wordt daarmee bedoeld dat de christen zich verzoent met de bittere gedachte dat hij van nature een onvrije zondaar is, wiens lot grotendeels afhankelijk is van een onvoorspelbare goddelijke willekeur.

Nieuwe denkrichtingen

De hier beknopt weergegeven tweestrijd leert ons hoe de visie op de vrije wil de Europese wereld nog dieper verscheurde tijdens de grote omwentelingen die volgden op het seculariserend tijdperk van de renaissance. Daarin ontstonden nieuwe denkrichtingen die een periode van schisma’s en godsdienstoorlogen inluidden. Gedurende anderhalve eeuw (± van 1650 tot 1800 n.C.) zwengelde de impact van de nieuwe wetenschappelijke verworvenheden en wereldwijde ontdekkingen de verdeeldheid binnen en buiten het Europese christendom stelselmatig aan. Het geloof in de almacht en voorzienigheid van God maakte bij velen plaats voor het geloof in het onbeperkte potentieel van het menselijk verstand om alle problemen en vraagstukken op te lossen en de mensheid een paradijselijke toekomst te bezorgen. De aanhangers van deze denkrichtingen zagen zichzelf als “verlichte” geesten, eindelijk bevrijd van het juk van de “duistere” religieuze middeleeuwen. Hun periode wordt sindsdien de “Verlichting” genoemd. Men ontkent of vergeet doorgaans dat een aanzienlijk deel van hun wetenschappelijke kennis en intellectuele bagage de vrucht was van het “monnikenwerk” van gelovige christenen, niet zelden religieuzen. Als men de geschiedschrijving geen geweld aandoet, moet men erkennen dat het Europese christendom de aanzet en voedingsbodem is geweest van vruchtbaar en vrij wetenschappelijk onderzoek (enkele pijnlijke kerkpolitieke misverstanden, zoals de Galileo-affaire, daargelaten).

Daar duikt als een deus ex machina in ons discours het fascinerend woord “vrij” weer op. Hoeveel bloed is er al vergoten voor meer “vrijheid”? Wist het uitgebuite volk dat deelnam aan de Franse Revolutie goed welke “liberté” zij najoegen? Hadden de revolutionairen van hun “verlichte” leiders het verschil geleerd tussen interne en uiterlijke vrijheid? Beseften zij goed dat uiterlijke vrijheid tot niets dient als men innerlijk onvrij is? Dat men in een opgezweepte meute gemakkelijk de controle over het eigen zelfstandig handelen verliest en dus intern “onvrij” kan zijn, ook als men vrijheid beknottende gezagsdragers gevangen neemt of een kopje kleiner maakt?

Hoeveel mensen die met volle overtuiging de leuze “liberté, égalité, fraternité” hanteren, zijn tezelfdertijd overtuigd dat de idee van een vrije wil een achterhaald religieus concept is, dat onmogelijk kan samengaan met wetenschappelijke logica? De ongebreidelde wil tot vrijheid is in de menselijke geschiedenis al dikwijls een veelkoppig monster gebleken dat aast op alles wat ruikt naar een vrije wil. En toch zal die laatste nooit verdwijnen, zolang de mensheid bestaat. Waarom? Om hierop te antwoorden is het nodig om de fundamentele fouten te achterhalen in het mensbeeld dat langs vele kanalen in het moderne denken is binnen gesijpeld.

De moderne visies

In het tweede gedeelte van zijn boek introduceert Gerard Bodifee ons zo verstaanbaar mogelijk in de theorieën over dit onderwerp van enkele beroemde denkers. Die intellectuele grootheden hebben hun onuitwisbare stempel gedrukt op de zeer diverse basisconcepten van de huidige opvattingen. In een wereld waarin we permanent overspoeld worden met een stortvloed aan nieuwe inzichten en informatie, helpt dit enerzijds om individueel wat klaarheid te scheppen, maar zorgt het anderzijds voor onoverkomelijke ideologische barrières en veel onbegrip.

Zo verving de filosoof Spinoza (5) de Bijbelse God door een allesomvattende (of “pantheïstische”) oneindige godheid, waarvan de mens integraal deel uitmaakt. Het is een volledig rationele God die zich strikt aan mathematisch vastgelegde wetten houdt. Hij toont dus geen tekenen van een “vrije wil” en bijgevolg des te minder de mens, die nochtans wordt aangespoord de uiterlijke vrijheid na te streven. Voor wat de interne vrije wil betreft zit Spinoza dus grotendeels op dezelfde golflengte als Luther, maar voor het overige kan men hem klasseren als een “deïst”. Hij is een van de grondleggers van de verlichting en volgens sommigen zelfs onrechtstreeks van het moderne atheïsme. Hij was een groot voorstander van godsdienstvrijheid en een hoogstaande moraal, maar een vrije wil was daar geen vereiste voor.

We mogen hieruit alvast concluderen dat er een verband bestaat tussen de filosofische visies op God en de meningen over de vrije wil. Bij Spinoza maakte een mathematisch gedetermineerde God de idee van een vrij opererende wil onmogelijk, bij Luther was de allesbepalende “soevereiniteit” van God de grote struikelblok.

Overzichtelijk en met grote objectiviteit ontleedt Gerard Bodifee achtereenvolgens de meningen hierover van enkele van zijn toonaangevende voorgangers in de metafysica. Na Spinoza komen Kant, Schopenhauer, Maxwell, Bergson (6) en Carl Hoeffer aan de beurt, evenals de opinies van grote wetenschappers, zoals Einstein, het mathematisch genie dat de wetenschappelijke kijk op ruimte en tijd grondig veranderde. Dat is haast per definitie zware intellectuele kost, maar de auteur slaagt er goed in die zo verteerbaar mogelijk op te dienen. Schrijver dezes gaat niet beweren dat hij het, na een eenmalige grondige lezing, allemaal volledig heeft begrepen, maar tracht er alvast interessante conclusies uit te trekken en er enkele bedenkingen aan toe te voegen.

Een nogal voorspelbare conclusie is dat er over het algemeen een verband bestaat tussen het psychologisch profiel van de betrokken denkers en hun stellingnames. Een vrolijke persoonlijkheid zal gemakkelijker besluiten formuleren die optimistisch stemmen, terwijl een treurig individu bijna automatisch een somber wereldbeeld ontwikkelt. Er bestaan uitzonderingen, zoals de bon vivant Julien de La Mettrie, die tot de deprimerende conclusie kwam dat de mens een willoze machine is. Maar misschien vond deze filosoof in de onvrijheid van de wil een bevredigende uitleg voor een hedonistische levensstijl (?) In ieder geval kunnen theorieën over de menselijke wil moeilijk zelf beschouwd worden als vrije wilsuitingen, want zij worden haast onvermijdelijk gekleurd door karakter en gemoedsgesteltenis.

Kritiek op het verloop van de discussie

Meer in het algemeen is het moeilijk of zelfs onmogelijk om aan te tonen dat gelijk welke van onze uiterlijke handelingen uitsluitend of voornamelijk een uiting van onze “vrije wil” zou zijn. Voor de meeste hiervan zijn er redelijk gemakkelijk oorzakelijke verklaringen te vinden van neurale of biochemische aard (hormonen, pijnzenuwen, …), of omgevingsoorzaken die bv. stressverschijnselen, angst, hilariteit, … meebrengen (geluiden hebben bv. zowel op mensen als veel diersoorten spontane effecten; de woede van de ene zet zich vlug over op de andere, enz.) Als we die weg bewandelen, zoals dat in vulgariserende “wetenschappelijke” discussies dikwijls het geval is, dan zitten we volledig op het verkeerde spoor.

Een eerste reden lijkt mij dat men een begrip (de wil), dat geestelijk en dus abstract van aard is, inlast in causale redeneringen over fysische handelingen en materiële verschijnselen. Maar, zoals Gerard Bodifee terecht opwerpt, er is ook een probleem met de gebruikte methode, vermits de meeste van de gebruikte denkpistes ontstaan in een metafysisch kader gestoeld op onbewijsbare axioma’s (zoals een God die zich strikt aan zijn eigen natuurwetten houdt). Hij wijst een andere en veel zekerder weg aan: deze die vertrekt van objectieve natuurwaarnemingen. Daarmee zijn we het volledig eens, in de overtuiging dat al wat leven is zich fundamenteel onderscheidt van de dode materie, doordat het gedeeltelijk de oorzakelijkheid vervangt door eigen doelgerichtheid.

Een andere benadering

Belangrijk in deze controverse is dat we goed definiëren wat we zowel onder “wil” als onder “vrij” verstaan. Sprekend over een “vrije wil” lijken wij onbewust een pleonasme te gebruiken, want een niet vrije wil is eerder het resultaat van een verplichting, bv. een wet of een strafsanctie. De zuivere wil heeft per definitie geen dwingende oorzaak en is dus niet causaal, terwijl hij daarenboven alle richtingen uit kan. Als men beweert dat er geen vrije wil bestaat, dan betekent dit dat de mens hoogstens een heel gelimiteerde, onvrije wil heeft, zoals het dier. Op een gelijkaardige reducerende wijze kan men bv. ook de geestelijke wereld herleiden tot een verzamelnaam voor al wat we (nog) niet weten of begrijpen. Op die manier botst men op een scheidingsmuur die verdere discussies hierover bij voorbaat steriel maakt.

Men kan zich de facto geen ‘niet geestelijke’ zuivere wil inbeelden, maar die wil is wel het facet van ons ‘geestelijk zijn’ dat het dichtst bij onze lichamelijkheid aansluit, vermits hij geacht wordt rechtstreeks onze handelingen te kunnen dicteren. Zoals gezegd is deze dicterende wil a priori niet gebonden aan oorzaken, maar hij is dat wel aan voorwaarden, die door diezelfde interne vrije wil worden geschapen. Een van deze basisvoorwaarden is de ontwikkeling van zelfbeheersing op verschillende vlakken. In het religieus jargon noemen we dat “deugden”.

Een andere voorwaarde is de mogelijkheid tot zelfbeoordeling, iets wat slechts weinigen zullen ontkennen, alhoewel die faculteit moeilijk te verklaren is zonder beroep te doen op geestelijke of minstens “abstracte” principes. Om zichzelf moreel te kunnen beoordelen moet een persoon een vergelijking maken tussen twee interne beelden: een al of niet juist spiegelbeeld van zichzelf en een ideaalbeeld gestoeld op zijn diepste overtuigingen. De vergelijking tussen beide speelt zich af in wat het christendom “het geweten” heeft genoemd. Die introspectie geeft de wil de mogelijkheid tot een “keuze”: ofwel het zelfbeeld meer gelijkend maken aan het ideaalbeeld, ofwel alles laten zoals het is, ofwel een zelfbeeld cultiveren dat meer en meer verschilt van dat van de eigen overtuiging.

Daarin ligt de “vrijheid” van de wil en deze kan dus zowel een positieve als een negatieve keuze maken. Via waarnemingen kunnen we extern nagaan hoe dit zich intern bij anderen afspeelt, in het bijzonder tijdens de groei- en opvoedingsfasen van een kind. Maar ook de herinneringen aan onze eigen vroege levensjaren kunnen ons hierover een relevant zelfinzicht geven. Misschien zullen velen zich hun eerste leugen(tje) herinneren, bedoeld om zich uit een vervelende situatie te redden, maar die spontaan gepaard ging met een intern ongemak, dat ook wel “gewetenswroeging” genoemd wordt?

In een evolutionair kader, stelt zich de vraag over het verband tussen de onafhankelijke vrije wil van de zichzelf goed bewuste mens en de algemene “wil” tot zelfinstandhouding die men aan het werk ziet in alle levensvormen, op een creatieve maar individueel dwingende (en dus onvrije) wijze. Hij is de basis van de levenswetten, die o.a. de specifieke “instincten” van de diersoorten leiden. Wij zullen dit onderwerp naar best vermogen behandelen in onze rubriek “Creatieve Evolutie”.

Deze onvermijdelijk onafgewerkte overwegingen wil ik nu graag beëindigen met het mooiste voorbeeld van een vrije wilsuiting dat ik ken: de laatste woorden van Christus aan het kruis: “Vader, vergeef het hen, want ze weten niet wat ze doen” en “Vader, in uw handen beveel ik mijn geest”.

IVH

(1) Gerard Bodifee, De vrije wil, 2019, uitg. Sterck & De Vreese, Gorredijk, Nederland. ISBN 978 90 5615 536 0.

(2) Augustinus van Hippo (354-430 n.C.). Bekendste werken: Confessiones en De civitate Dei. Cf: https://forumcatholicum.com/de-belijdenissen-van-sint-augustinus/ .

(3) Boëthius (ca. 480-525 n.C.). Bekendste werk: Over de vertroosting der Wijsbegeerte (De consolatione philosophiae).

(4) Desiderius Erasmus (1467 of 1469-1536). Bekendste werk: Lof der zotheid.

(5) Benedictus de Spinoza (1632-1677). Werken: o.a. Cogitata metaphisica en Tractatus theologico-politicus.

(6) Henri-Louis Bergson (1859-1941). Voornaamste werken: Essai sur les données immédiates de la conscience, Matière et mémoire, L’Évolution créatrice en Les deux sources de la morale et de la religion. Hij was een van de bekendste verdedigers van het vitalisme, dat een geestelijke dimensie aanneemt voor elke levensvorm, hetgeen hij verwerkte in zijn visie op de evolutie. Onze rubriek “Creatieve Evolutie” heeft ongewild dezelfde titel als het hoofdwerk van deze zeer invloedrijke en godsdienstig geïnspireerde filosoof.

16 reacties op “Het Mysterie van de Vrije Wil”

Al vele jaren vraag ik me dat af, maar geraak er natuurlijk niet uit. Gemakshalve neem ik dan maar aan dat de mens gedeeltelijk uit vrije wil handelt, en gedeeltelijk niet. In het Evangelie spreekt Christus de mens wel aan op zijn vrije keuze, meer bepaald vóór of tegen God. Toch blijkt Hij te erkennen dat die vrije wil beperkt is, cf. (o.a.) “want ze weten niet wat ze doen”. Ook ons strafrecht lijkt me die dubbelheid te erkennen, cf. voorbedachtheid versus onweerstaanbare drang (en alle tussenliggende gradaties).

Like

Beste Marcel,
De menselijke vrije wil is gekoppeld aan zijn mogelijkheid tot al of niet moreel handelen. Dat betekent dat al wat daarbuiten valt in feite weinig of niets ter zake doet. Die wil is enerzijds volledig onafhankelijk, maar anderzijds gebonden aan voorwaarden, zoals in het artikel is gesteld. Het lijkt me belangrijk dat we dat we dat goed voor ogen houden. Iemand die niet weet wat hij doet, beschikt bv. over een vrije wil, maar deze kan niet opereren, omdat hij niet over de juiste gegevens beschikt. Die wil kan eventueel ook geblokkeerd zijn wegens de beperkte zelfbeheersing van de betrokkene. De volledige interne onafhankelijkheid van de vrije wil betekent dus niet dat zijn uiterlijke mogelijkheden onbeperkt zijn.

Like

Ik heb er lang mee in het ongewisse geweest doch sinds geruime tijd lijkt het mij tamelijk eenvoudig:

De Werkelijkheid ontwikkelt zich op twee wijzen:
1) Consequente Wetmatigheden. Die zorgen voor voorspelbaarheid en voor hij die weet: gevoel van zekerheid en vertrouwen. Het betreft de onrechtstreekse inbreng van het On_Begrensde (Eenheid) binnen het Begrensde (Veelheid).
In de mate men de wetmatigheden niet kent valt dit vanuit ons Begrensd Kennen onder het volgende namelijk Toeval.
2) Inconsequent Toeval. Dat zorgt voor onvoorspelbaarheid en dus onzekerheid. Het is de Rechtstreekse inbreng van het On_Begrensde binnen het Begrensde. Toeval is daarbij een eerste aanwijzing van aanwezigheid van Willekeur en dus van het bestaan van Vrijheid binnen de Werkelijkheid; niet noodzakelijk in hoofde van de mens die er eerder een speelbal in lijkt

Die beide basis eigenschappen van het verloop binnen de Werkelijkheid maken dus het “doelgericht” navigeren voor de mens binnen die Werkelijkheid aardsmoeilijk, ja zelfs onmogelijk. Daarom is het NIET verstandig om een Einddoel onvoorwaardelijk vast te stellen; Het finale doel toont zich immers, omwille van die onvoorspelbaarheid, uit het “Op_Weg_Gaan” en niet andersom. Het zou immers ook kunnen blijken dat het gestelde doel onbereikbaar is.
M.a;w. wij zijn in dat opzicht NIET VRIJ. Wij worden bepaald (gedetermineerd) door de Omgeving waarin wij voortschrijden en vooral door het (Nood_?)Lot, het Toeval.

Doch nog veel fundamenteler worden die de stromingen van Ver_Ander_ing die door hetzij Wetmatigheid, hetzij Toeval worden geleid veroorzaakt door aan elkaar tegengestelde Krachten:
A)Monovalent: 1)Divergerende vanuit het scheppingsgegeven (BigBang e.a. Bewegings_energie
2) Convergerend door Zwaartekracht
B) Bivalent: Elektromotorische Krachten.

Door die tegengesteldheid van Krachten is er Evenwicht mogelijk. En daar gaat het in de Werkelijkheid om namelijk Evenwicht tussen Eenheid en Veelheid zodat Veelheid = Eenheid zijnde Integratie. Er bestaat niets dat als een Eenheid bestaat en dat geen Integratie is, eventueel in wording of poging. Integratie bestaat door Inter_Actie zijnde Samen_Doen tussen bestaande elementen(hetzij actief of passief). Liefst bestaat die Integratie op basis van Welwillendheid en is zij Harmonisch wil ze Duurzaamheid hebben. Haar Feitelijk bestaan betekent aldus dat het een Mogelijke Eenheid (Entiteit) is.

De wetmatigheid die aan de basis ligt van Integratie is
a) De Integrerende Delen handelen
b) in functie van de Integratie

Dat vergt een houding van Liefde (cfr ook Paulus, 1 Kor 12,12-29 en 1Kor 3)
Liefde is een universeel begrip dat de Polariteiten verenigt der Tegenstelling Egoïsme versus Altruïsme.
De kern der Liefde bevat
a) Er_Kenning van Ander_Zijn en
b) Her_Kenning van Ander_Zijn.

Liefde is de enige houding van waaruit het mogelijk is opbouwend Samen_te_Doen met Ander_Zijn om aldus Veelheid tot Eenheid te brengen (Integratie = Nieuwe Eenheid) zijnde de verder scheppende activiteit waaraan de mens vanuit eigen “Liefde_vol” initiatief kan meewerken in functie van het Al_Overkoepelend Geheel.

Primordiaal is dat Liefde absoluut niet kan opgelegd worden. Het vertrekt absoluut vanuit vrije wil.

Die houding kan men zich eigen maken door repetitief die houding te implementeren in de eigen navigatie binnen de Werkelijkheid. Niets komt trouwens blijvend tot stand dan vanuit Liefde.

Zich Liefde eigen maken staat gelijk met het zich Eigen maken van Eigen Vrijheid. Het is trouwens de Liefde die de Eigen Ziel maakt en vult want Richting geeft vanuit Eigen Vrijheid van die Liefde die vraagt om vanuit Eigen Begrensd Weten actief mede te werken aan de verdere uitbouw van die Werkelijkheid die Iedereen evenwaardig meeneemt naar een voor hem ongekende voltooiing van een Globaal Welwillend Harmonisch Samen_Doen, ondersteund door het genadige Waaien van de de Wind (van het Toeval).

Echte Vrijheid en Liefde zijn Een.
clessens@yahoo.com

Like

Beste Paul Clessens,
Met je eindconclusie ben ik het gedeeltelijk eens, eraan toevoegend dat er ook een negatieve vorm van liefde bestaat, die op zichzelf gericht is. Zij leidt naar beslissingen van de wil die moreel niet aanvaardbaar zijn. Je betoog is gebaseerd op een persoonlijke logica, maar het bevat onvermijdelijk onbewijsbare axioma’s. Het is dus een vorm van geloof. Nergens is daarin sprake van een scheppende instantie (God) dat oorzaak en einddoel is van de volledige werkelijkheid. Het christelijk geloof baseert zich slechts in mindere mate op logische redenering, maar in de eerste plaats op existentiële werkelijkheden, die gedeeltelijk ook te nemen of te laten zijn (geloofspunten genaamd). De basis hiervan is het leven, het lijden, de dood en de verrijzenis van Christus, Hij bewees met woord en daad dat Hij de vleesgeworden Liefde en Waarheid is. Hij is het vertrekpunt van de christelijke naastenliefde en het fundament van de christelijke hoop op het eeuwig geluk.

Like

Met dank voor uw ten dele bevestigende reactie. Misschien is het wenselijk om te verduidelijken van waaruit welke opstelling ik schrijf. Ik ben én Gelovig (= betrouwend op de Boodschap van Christus) én Agnost (Niet_Zeker _Wetend). Ik schreef niet als Gelovige die ten volle aanneem dat Christus de Weg is, de Waarheid en het Leven waardoor ik ten volle uw reactie begrijp en aanvaard, maar vanuit mijn (de?) Ratio die mijns inziens wel mogelijk bij machte is om tot gelijkaardige conclusies te komen als Christus, die ik vanuit die hoek wel bewandel doch waarvan ik vanuit die hoek niet zeker ben dat die juist is. Wanneer er dan toch conformiteit blijkt te zijn dan stemt dit toch wel tot nadenken zonder mijzelf te veel au serieux te nemen.
Trouwens ik schrijf niet over die egocentrische liefde die U terecht suggereert en wat trouwens een contradictio is in terminis, doch over de Liefde die U ook met een grote “L” duidt. Daarvoor heb ik verwezen naar de tekst van de H. Paulus over de verhouding van de ledematen tot het hoofd en zijn Hooglied van de Liefde die voor die verhouding noodzakelijk is. Nergens heb ik in de literatuur tegengekomen dat dit ten diepste over Integratie gaat waaruit de ganse Werkelijkheid is opgebouwd hetgeen vermoedelijk Paulus zelf niet direct aldus besefte. Zijn inzicht echter strekt veel verder dan hij misschien dacht. Met mijn uiterst summiere bepaling van Er_Kenning en Her_Kenning van Ander_Zijn, noodzakelijk om tot daadwerkelijke welwillende integratie te komen met Ander_Zijn, zijn die twee opstellingen samen noodzakelijk om te kunnen komen tot de elkaar aanvullende mogelijkheden die daarvoor nodig zijn en waarbij men toch het eigen lot mee in handen legt van dat Ander_Zijn, hetgeen altijd een onzekerheid inhoudt waarmede men moet kunnen omgaan. Doch dit is eigenlijk dagdagelijkse kost. Het surplus waar Christus ons daarbij toe aanzet is dat wij daarbij niet al te kieskeurig mogen zijn maar bereid om , zelfs in eerste instantie oog te hebben voor de zwaksten, verstotenen, zieken, gevangenen en dies meer. M.a.w. De integraties mogen niet vooral voorbehouden zijn aan elitaire clubjes maar moet iedereen includeren die wij op onze weg tegen komen.

Mvg
Paul Clessens

Like

Beste Paul,
Volledig akkoord met je eindconclusie. Of de ganse werkelijkheid opgebouwd is uit “integratie” weet ik niet. Ik betwijfel sterk dat het menselijk verstand de ganse werkelijkheid zelfs maar gedeeltelijk kan doorgronden. Er bestaan trouwens twee werkelijkheden, een waarneembare en een geestelijke. In ieder geval is Christus zeker niet gekomen om daarover te filosoferen, maar om ons op weg te zetten naar onze vervolmaking, hetgeen ook de weg is naar het ware geluk. Die weg vindt of volgt men niet zozeer met het verstand, maar vooral in en met hetgeen gewoonlijk ons “hart” of ons diepste binnenste wordt genoemd. Geloven in God is in de eerste plaats God “ervaren” of “beleven” (in onszelf, in de anderen en in de natuur) en minder Hem “bedenken”. Daarenboven is geloven m.i. een uiting van onze vrije wil, of m.a.w. men gelooft wat men graag wil geloven, zelfs als dat op het eerste zicht indruist tegen de beperkte menselijke kennis of ratio.

Like

M.i. is uw laatste zin geheel correct maar ik verwoord het liever als volgt: Geloven is ten diepste “Vertrouwen” en de mens handelt in eerste instantie op basis van wat hij vertrouwd (gelooft) en niet zozeer op wat zijn ratio heeft in elkaar gebreid. Dat duurt trouwens veel te lang voor het dagelijkse leven dat heel reflexief is. Wat Christus ons heeft voorgeleefd voelt ten diepste goed aan en is niet moeilijk: weest vriendelijk met elkaar want dat leidt gezamenlijk altijd tot betere en aangenamer te beleven oplossingen ook al moet men daarvoor eigen hebbedingetjes wat ontberen of op de langere baan schuiven. O.a. die wonderbaarlijke beleving is m.i. ten diepste God ervaren. Wij zijn zonder het te weten allen mystiekers. Eigenlijk moeten wij daarover niet filosoferen… maar ,ik ben de mening toegedaan dat wij dat wij dat wel “mogen”, vooral in een maatschappij die stilaan zot draait op basis van enerzijds louter Ratio die leidt tot het vernietigend streven van het Grote Gelijk, daarmee de elitaire richting opgaat om uiteindelijk tot algemene sociale verdwazing te komen omdat anderzijds daarenboven alle aandriften van ons reptielen brein (Primaire Korte_Termijn_Gevoelens) worden aangeprezen als de Grote Zin van ons dan schijnbaar “Gezamenlijk Leven” uitmondend in agressie, angst en oorlog.

Wanneer men echter de Ratio poogt te gebruiken in bewuste afwezigheid van eigen egocentrische gedachten, zoals wetenschap zou moeten beoefend worden en elke mens dit ook bij machte is dit te doen, en zich overlaat vooral aan gekregen plotse inzichten en niet aan zelf ineen gekunstelde logische lijnen die met elkaar op dezelfde wijze kunnen besproken en afgewogen worden dan denk ik dat vanuit de mens zelf op vruchtbare wijze de dingen en hun ver_Ander_ingen kunnen overwogen worden op Sokratische wijze. Wanneer dit dan als resultaat nagenoeg resultaten geeft die in de lijn van Christus’beleven liggen dan lijkt mij dat op zijn minst merkwaardig en mogelijk belangrijk iom in gesprek te treden met oprechte atheïsten die hiervoor openstaan.

In deze blijft het Geloven op zich voor de oprechte katholiek of andere gelovige altijd betekenisvol boven dit alles uit zweven.

Like

Beste Paul,
Je hebt dit heel mooi verwoord en ik heb daar op het eerste gezicht weinig of niets tegen in te brengen. Belangrijk lijkt mij het besef dat de “wereld” een continue bron van verandering is, enerzijds grotendeels beantwoordend aan grootschalige mathematische wetten, maar op de kleinere schaal van het leven zien we dat er andere ongrijpbare veranderingswetten aan het werk zijn. Daarvan is de menselijke vrije wil m.i. waarschijnlijk het voornaamste voorbeeld, in verband te brengen met de geestelijke basis van de werkelijkheid.

Like

Ivo, je hebt hier een fantastisch essay neergepend. En je bent, denk ik, diep in de essentie doorgedrongen: de combinatie van vrije wil met het geweten.
Het geweten onderscheidt ons van andere diersoorten. God heeft de mens geschapen toen hij hem een geweten ‘geschopt’ heeft. In die zin is de mens dus oneindig meer dan het product van een evolutie volgens Darwin. God heeft de mens geschapen toen hij onze evolutionaire voorouders een geweten geschonken heeft. Elke mens is geschapen met een geweten: het zijn de waarden van het evangelie geprint op de printplaat van onze hersenen.
Men kan leven naar die waarden, of men kan uit vrije wil niet leven naar die waarden: dan knaagt het geweten. Zoals je mooi beschrijft kunnen we allemaal ons gedrag toetsen aan deze waarden. En door een proces van iteratieve reconstructie zal de mens evolueren naar het beeld van God. Vroeg of laat. Als ik rond me kijk zie ik het nog niet altijd gebeuren, maar er zijn positieve tekens.
Het geweten is misschien wel de zetel van onze rechtstreekse telefoonlijn met God. De telefoonlijn waarlangs de Heilige Geest met ons kan communiceren. En dat geldt zowel voor gelovigen als voor ongelovigen.
Ik vind dat je de essentie van het ware geloof heel treffend uitgewerkt hebt: een combinatie van vrije wil met een geweten. Dat maakt ons mens. Gelovig of niet.

Like

Vanzelfsprekend bestaat er een vrije wil, en die komt vooral tot uiting bij belangrijke morele beslissingen van de mens, tevens bij beslissingen omtrent de religieuze praktijk (naar eigen wil kun je er aan meedoen of niet).

In christelijk perspectief is het heel goed je wil af te stemmen op Gods wil, die we terug vinden in de tien geboden en de Bergrede. Zijn we in dat geval onze vrije wil kwijt ? Helemaal niet, want op elk ogenblik kun je ophouden die geboden te volgen. Het is een kwestie van in te gaan op Gods genade, die je aanport tot een christelijk leven volgens zijn wil.

Sommige heiligen hebben er zich op toegelegd hun eigen wil te vervangen door Gods wil. Als ze tot een religieuze orde behoren beschouwen ze dan de wil van de overste als Gods wil. Dat vinden we terug in de gelofte van gehoorzaamheid (naast die van zuiverheid en armoede). Maar ook hier is de persoonlijke wil nooit uitgeschakeld, aangezien je op elk ogenblik met die gehoorzaamheid kunt breken, en zelfs je klooster of orde verlaten.

Like

Merkwaardig dat onze gedachten tamelijk parallel lopen

Uw reactie komt immers overeen met mijn bekomen inzichten dat er in onze Werkelijkheid zich twee aan elkaar Tegengestelde “Ordes van Zijn” manifesteren:
1. enerzijds een voor ons “Waar_neem_bare” Orde beheerst door Dimensionaliteit, Begrensdheid, Ver_Ander_lijkheid, een Dis_Continuüm van Veelheid dus
en
2. anderzijds een “Niet_Tastbare Orde” beheerst door Conceptualiteit (= Interne Functionaliteit + Externe Potentialiteit), On_Begrensdheid, On_Ver_Ander_lijkheid, en dus een Continuüm van Eenheid die de vorige Orde begrenst, draagt en doorloopt en van wie Veelheid is “Afgeleid”.
Over die Orde Van On_Begrensdheid spreekt Christus in de Nicodemus gesprekken (Johannes 3, 1-8) als “De wind waait waarheen hij wil; je hoort zijn geluid, maar je weet niet waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat.

Daarom komen de Ver_Ander_ingen in onze Werk_elijk_heid zelf op twee, ook weer aan elkaar tegengestelde wijzen tot stand: namelijk door

1. Wetmatigheid: ten gevolge van Indirecte Inbreng vanuit de On_Begrensde Conceptualiteit binnen de Begrensde Werkelijkheid en dit op Consequente wijze hetgeen maakt dat de mens ook op basis van zijn Ratio zijn eigen hem omgevende habitat – en daardoor zichzelf – meer en meer kan gaan begrijpen op basis van de “sequentiële Tijd_factor” (Werking) en er anticipatief op vertrouwen (Geloven dat dan Kennen wordt en, indien hij er zelf door Samen_Doen aan deelneemt, ook Bewust_Zijn),

2. Toevalligheid: Ten gevolge van Directe Inbreng vanuit het On_Begrensde binnen het Begrensde op In_Consequente wijze, zijnde plots, abrupt, wat de consequentie van het Wetmatig Verloop doorbreekt. On_Begrensdheid wordt immers beheerst door een toestand van “Onmiddellijkheid” die dan als het ware inbreekt in de Tijd_vergende Consequentie binnen het Begrensde zijnde het Consecutief Verloop van alle Ogenblikken van Nu waarin (Positionele) ver_Ander_ing mogelijk is hetgeen onomkeerbaar is. De Geheugen_functie – nodig voor Kennis en Bewust_Zijn – is daarvan het Tegengestelde.

Wat juist volgens Wetmatigheid verloopt of Toeval is, is meestal moeilijk uit te maken omdat dit zich afspeelt op het niveau van de elementaire deeltjes waaruit de tastbare wereld is opgebouwd.

De menselijke Vrije Wil is, in dit plaatje dan ook ten diepste verbonden met de Liefde (= Het Goede tegenover Egoïsme = Het Kwade) vermits het aan de mens gegeven is zich, op basis van eigen inzicht er voor te kiezen zich die Liefde_volle Houding eigen te maken door in alle opeenvolgende Ogenblikken van Nu (bij herhaling) te kiezen voor die houding zoals die de Wezenlijke Eigenheid is van die Hemelse Vader. Op die wijze is het voor de mens mogelijk zich tot in de Hemel te Be_Leven (= Bewust Samen_Doen) mits steun van de Goddelijke Kracht. Wat wij althans ten diepste dan ook geraden zijn te geloven, ware het om ons oprecht nederig te houden tegenover de Vader, de Al_Mogelijke die ons aldus tot Zijn Hemel_Waardige schepsels heeft geroepen en waarvan een Hemelse Mens, Zoon van de Goddelijke Vader, ooit hier op aarde getuigenis heeft afgelegd door zijn Leven, Lijden, Dood en Ver_Rijzen_is. Los daarvan kan dit echter ook bevestigd worden – weze het moeizaam – door de Gezamenlijke elkaar bevestigende Waar_nemingen, Gevoelens en Ratio van mensen aan wie het gegeven is die Goddelijke Liefde te betrachten, ook ondersteund door integere Wetenschap die nu reeds bevindingen openbaart waarvan het verschil met Religie nog maar flinterdun is doch door het Dierlijk Brein blind wordt verworpen.

Zo te zien blijkt “vrije wil” gerelateerd te zijn aan morele keuze(_mogelijkheid?).Wij kunnen daarbij stellen dat dit samen gaat met Religie die m.i. ontstaan is uit de noodzaak om binnen een sociaal geheel het Verschil in handelen der deel hebbende personen onderling op vlotte wijze te laten verlopen (sturen?) vanuit een gepast gezagscentrum. Dat houdt altijd een spanningsveld in tussen het belang van het Louter_Eigene en het Gemeenschappelijke dat zelfs mogelijk verantwoordelijk is voor het ontstaan van de betrokkenen en mogelijk daardoor zijn wil kan opleggen aan die verzameling van mensen en waaraan elke deelnemer naar eigen keuze zich ook zou kunnen onttrekken of eventueel conformeren.

Ten diepste vindt die Vrije Wil zijn fysische oorsprong in het verschijnen van Zelfstandige “Bewegingsmogelijkheid” eigen aan niet strikt plaatsgebonden Levende wezens – dieren dus – die zelf hun weg moeten zoeken binnen hun soms vijandige omgeving. In die voorwaarde ontstaat het “Cybernetisch Probleem” der “Zelf_Sturing”. Alle Ver_Ander_en is dan een Ruimtelijk Positioneel probleem dat zijn beslag krijgt door de Tijd in elk Ogenblik van Nu en geleidelijk aan ook groeide uit de noodzaak om met soortgenoten te communiceren om het voortbestaan van de soort te handhaven {= eerst ontluikende Liefde voor Ander_Zijn dat het individuele Zijn (Eigen_Belang) overstijgt}.

Vanuit die situatie ontstaat, in hoofde van dat soort entiteiten de “Keuze_Mogelijkheid” en de “Vrije Wil” met als hamvragen: Wat is de Weg (= Navigatie)? Welke Weg is de Goede Weg (=Waarheid)? En hoe moet ik er voor (Samen_)Doen (=[Be_]Leven)? (Johannes 14, 6).
De navigatiemiddelen die wij daarvoor hebben meegekregen zijn:
1. Waar_neming door zintuigen die informatie kunnen geven van wat belangrijk kan zijn binnen het omgevende.
2. Gevoelens: op basis van bivalentie (aantrekking of afstoting) die snel primaire oordelen inplanten in het gemoed om ook snel en anticipatief een keuzesituatie te ondersteunen (=Driften van het Reptielen_brein zoals pijn, lusten enz.). Bij de mens behouden doch geleidelijk ook sterk gediversifieerd tot gevoelens die ook de Lange Termijn duiden (Basale Gevoelens zoals vredigheid, geduld, …, Liefde enz.).
3. Ratio: Evaluatie mogelijkheid op basis van Consequentie van oorzaak en gevolg. (hogere diersoorten inclusief de mens die daarenboven Zelf_Bewust is).
Gezien de Begrensdheid van al die navigatiemiddelen, ook bij de mens, is juistheid een precaire en wazige zaak. Hierbij wordt het Absolute Goed/Kwaad grondig verward met het Particuliere goed/kwaad. Dikwijls zijn zij elkaars tegengestelde omdat Korte_Termijn_Gevoelens worden opgehemeld voor Lange_Termijn_Opties terwijl men daarbij vergeet dat wat men bij herhaling doet, men zich ook Eigen maakt zodat men door het Particuliere goede na te streven geleidelijk aan zelf het Absolute Kwade wordt en daardoor ook moreel zijn Vrije Wil verliest omdat dan de kans klein wordt dit uit zichzelf nog om te keren wanneer die Vrije Wil afglijdt naar allerlei obsessies die de mens in Bezit Nemen zoals Pedofilie, ongebreidelde Vraat- en Hebzucht enz.

Vertoevend in het Goede heeft de mens de Vrije Keuze zowel het Goede als het Kwade te doen. Door zijn Verheven Bewust_Zijn zal hij nauwelijks interesse hebben om het Kwade te doen. Nadat hem dan alle banden met de Begrensdheid zijn ontvallen (fysische dood) zal hij enkel nog vertoeven in het Absolute Goede en dit ook “Zijn” zoals de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.

Verzonken in die Kwade Obsessies zal hij enkel nog geneigd zijn die lege dozen na te hollen. Weg is dan de Vrije Wil en mogelijk, na zijn fysische dood, blijft zijn eeuwige ziel die onvervulbaar nahollen….
… dat iedereen zich daarvoor hoede.

Het Lijden bij de
Matiging der Driften
– die het Ego te veel aanscherpen –
leidt U
naar de Liefde voor al wie of wat je omringt,
Het is je

N
a
u
w
e

P
o
o
r
t

die lijdt naar
…………………………………………. het Hemels_Breed_Verschil…………………………………………….
in

Beleidsmensen hebben dan ook in het aansturen van morele kwesties een grote sociale ver_Antwoord_elijkheid. Eigen moraliteit is dan helemaal geen vrijblijvende zaak.

Like

Voor zover ik alles goed begrepen heb, ben ik grotendeels akkoord met uw uiteenzetting. Aangaande het ontstaan van religie heb ik wel een opmerking. Religie ontstaat niet uit de noodzaak tot een uniform denken en centraal georganiseerd gezag. De kern van religie is het individueel besef (dat uiteraard collectief kan worden gedeeld) van het bestaan van God en de noodzaak van de mens tot een goede relatie met zijn Schepper. Dat is tevens de basis van de religieuze moraliteit, die daardoor grondig kan verschillen van een areligieuze moraliteit, die vooral utilitaristisch en collectivistisch is geïnspireerd. De religieuze mens streeft ernaar zijn vrije wil conform te maken aan die van God, in het besef dat dit leidt naar de waarachtige vrijheid en het ware onverstoorbare geluk.

Like

Dank voor uw zinvolle duiding omtrent omtrent de kern van religie.
Mag ik stellen dat het de Christelijke Religie is die onvoorwaardelijk gebaseerd op het bestaan van één specifieke God en dan praten wij denk ik binnen de Catechese. Voor alle duidelijkheid: ik geloof ten diepste in alle punten van het Credo en uw verduidelijking van de kern van die Christelijke Religie is mij ook ten volle aannemelijk, doch ik wandel daarbij ook gaarne exploratief buiten de “lijntjes” op basis van louter de Ratio die ik niet als absoluut Waar beschouw doch die mogelijk wel Logisch, Consistent en/of Aannemelijk kan zijn. Dit bracht mij bij het begrip religie in zijn algemene zin die natuurlijk wel te maken heeft met verwijzing naar een of meerdere Goden.
Aldus ben ik eigenlijk met U geloofsmatig akkoord. Rationeel sluit mijn betoog wel eerder aan bij de meer wetenschappelijke versie dat de mens ontwikkeld is uit het dierenrijk door overmatige aangroei van de hersenmassa.

Tot het wezen van het On_Begrensde behoort Absoluutheid; tot die van Begrensdheid, Relativiteit, hetgeen voor dit laatste beduidt dat alles, alles bepaalt – in eerste instantie Positioneel – , en dit voornamelijk op basis van Nabijheid en onderlinge Mogelijkheid van Interferentie (Beïnvloeding, Samen_Doen). . Daarom bestaat de wezenlijkheid van elke Entiteit als Conceptualiteit niet enkel “intern” uit Functionaliteit (door Samen_Doen van Veelheid) doch tevens “extern” uit Potentialiteit (voor “elkaar aanvullend” Samen_Doen met het Omgevende). Beiden vormen integraal en wezenlijk elke Begrensde Eenheid. Betekenis krijgen de Dingen door “Ver_Ander_ing (= Tijd).

Vertaald naar de dierenwereld wil dit zeggen dat elk dier op basis van zijn eigen specificiteit en zijn sociale mogelijkheden, zoekt om elkaar aan te vullen, weze het meestal niet ten volle Bewust; wel gedeeltelijk indien er mentaal toe uitgerust. De verhouding van hun handel en wandel tot elkaar is vooral instinctief geregeld (= is ook ten dele Ratio doch vooral Gevoelens) en kan, volgens omstandigheden ook voorwerp zijn van eigen aanpassing (Darwin). Ook zij streven soms actief naar vorming van Integraties, geheel (nieuwe Eenheden) of ten dele (elkaar helpen, symbiose of elkaar opeten enz).
Terloops: men leeft niet om te sterven doch er wordt gestorven om, gezien de Begrensdheid, nieuw leven toe te laten.
Voor dit alles wisselt men signalen uit. De belangrijkste communicatiemiddelen zijn dikwijls hun stereotiepe (Samen_)Doen zelf. Vanaf zeker de wat hogere diersoorten beschikken zij over een ontwikkeld centraal zenuwstelsel en hebben zij mogelijk “Bewust_Zijn” doch zonder hun Eigenheid te beseffen: Al het Omgevende is tegelijk hun Eigene, hetgeen hun band is met het Gemeenschappelijke dat zij dus niet als dusdanig beseffen, doch dikwijls wel veel gezonder en respectvoller benaderen dan de mens die zijn individualisme Onbegrensd meent te kunnen doordrijven en botvieren tot in het alles vernietigend absurde.

Bij de mens nu, ontwikkelde de grijze hersenmassa geleidelijk waardoor hij wel zijn zelfstandige Eigenheid begon te beseffen als onafhankelijk van wat hem omgeeft hetgeen hem de mogelijkheid bood ook de On_Eindigheid aan te voelen en On_Begrensdheid te be_denken, waarin het beeld van God verborgen ligt.

Vanuit al die context wordt dan tegelijk het Ander_Zijn gezien als een “Goed dat men ook kan bezitten” (externe Potentialiteit) en aldus aan zich onderwerpen. Vanuit de kleinschaligheid van het Gezin en dus van de Eigen soort ontstaat daaruit ook de neiging om elkaar aan te vullen, niet enkel door te bezitten, doch ook door te helpen. Dit alles leidde tot verticaal gestructureerde gemeenschappen met een gezaghebbende Hoofdfunctie vooral wanneer men zich omwille van akkerbouw en veeteelt begon te vestigen op eenzelfde plaats waar men zijn overleden verwanten kon begraven of als as verstrooien om hen verder te blijven eren, mogelijk zelfs de eerste vormen van Religie. Voeg daarbij de individuele en collectieve angst voor onzekerheid en ongekende hemelse en aardse fenomenen die zich voordoen als “Machten” brengen voldoende ingrediënten aan om geleidelijk het Godendom vooral meervoudig en soms enkelvoudig te verantwoorden en geleidelijk te installeren (Diverse Religies). Dit alles bracht het mensdom er algemeen toe om ook de Wil der Goden te leren ontwaren in allerlei fenomenen en die aldus te kennen op basis van een soort wisselwerking tussen zijn eigen Begrensdheid en het On_Begrensde. Ook zij visten naar de Wil van hun Goden hetgeen ten diepste vissen was naar hun Wezenlijkheid om die te Her_kennen en Er_kennen hetgeen ook een basis principe is van Liefde. Om God of Goden gunstig te stemmen trachtte men te leven volgens de Wezenlijkheid van het Scheppend Principe dat de wereld en de mens geschapen en gemoduleerd had.

Voor ons Christenen is die Wezenlijkheid van God: én Liefde én Rechtvaardigheid (die feitelijk Één zijn elk op hun eigen specifiek Gebied conform de Cybernetica).

Uiteraard is dit alles maar een oppervlakkige schets die de grote lijnen aangeeft. Hoe die ganse ontwikkeling heel specifiek gebeurde is echter voer voor wetenschappers (archeologen, sociologen e.d.?)

Schetsmatig zou echter aldus overeenkomstig de verhouding van het Begrensde tot het On_Begrensde, Religie zijn kunnen ontstaan. Vermoedelijk denk ik hiermede niet ver van het werkelijk verloop te zitten.
Daarbij is het een onverwachte weldaad dat God langs een uitverkoren volk zijn Zoon in die Begrensdheid tot Leven heeft laten komen als een tastbare Begrensde maar Goddelijke Persoon die ten volle de Wil van Zijn Vader aan ons kon voorleven en daarvoor – en zelfs voor onze zonden – ook is gestorven én verrezen zodat wij, levend in zijn Wil, ooit ook deel zouden hebben aan zijn wezenlijkheid die Liefde is dwz On_Bewogen ontvankelijk zijn voor Ander_Zijn hetgeen aanwezig is binnen het On_Begrensde, als
1) Nog_Niet_Zijn (=Al_Mogelijkheid = De Omni_Potentie= Toekomst) van de Vader,
2) het Wordend_Zijn conform de Vader (=.Duurzame Integraties op basis van Liefde = Heden) van de Zoon
3) het Ge_Worden_Zijn (=Al_Bewust_Zijn = Behouden Bevestigde Omni_Potentie = Verleden) van de Heilige Geest
Deze drie faculteiten zijn daarbij Wezenlijk EEN en vertegenwoordigen Globaal het “Volle Leven” tegenover het Al_On_Bewust_Zijn van de Dood.

Like

Indien men religie beschouwt als de gemeenschappelijke noemer van alle mogelijke geloofsovertuigingen, dan mondt dit onvermijdelijk uit in een zeer vage definitie, waarin men zo wetenschappelijk mogelijk elkaar tegensprekende visies in een globale synthese tracht samen te smelten. Iedereen is vrij om die piste te bewandelen, maar het is zeer de vraag of zij echt klaarheid kan scheppen en of men zich aldus niet vastrijdt in speculaties. Hier gaan wij consequent enkel uit van de Bijbelse monotheïstische kijk op “religie” (wat “verbinden” betekent). In deze visie komt het oorspronkelijk initiatief voor een “verbintenis” niet van de mens, maar van God zelf. God heeft zich laten kennen aan de mens, zodat deze de mogelijkheid zou krijgen om Hem lief te hebben en te dienen. De taak van de mens bestaat er niet in God verstandelijk te begrijpen of uit te vinden, maar op de uitnodiging in te gaan, die God zelf in ons diepste bewustzijn heeft gelegd. Hoe dit oorspronkelijk gebeurde wordt op een symbolische wijze beschreven in Genesis. Dat was het begin van het “Oude Verbond”, dat zijn herstel en vervolmaking vond in het “Nieuwe Verbond”, door Christus tot stand gebracht. Men neemt dit aan of niet. Het is dus een “geloof”, een keuze van de vrije wil, zoals men ook in darwinistische theorieën kan geloven, waarin toeval en geleidelijkheid alles bepalend zijn, of in een veelgodendom waarin men vooral zijn angsten afreageert of zijn noden tracht te lenigen. Vanuit een christelijk gezichtspunt is dit laatste een degeneratie, “vermenselijking” of zelfs “verdierlijking” van het oorspronkelijk Godsbeeld (cf. de aanbidding van het gouden kalf).

Like

Ik kan er in komen dat het God is die ons roept en dat niet wij echt op zoek zijn naar God…………..

Trouwens zou “Hij die blaft, Hij die roept”, ethymologisch een van de mogelijke begrippen zijn die aan de oorsprong van het woord “God” liggen:…..

Tegelijk moet ik erkennen dat naar alle waarschijnlijkheid God het zelf_Bewust_Zijn in de mens heeft ingeweven, wat juist de mogelijkheid in zich houdt om de wereld van het On_Begrensde en dus van God te bedenken hetgeen als gevolg heeft dat dit Absoluut On_Bekende en zelfs vanuit de mens Niet_Kenbare wel degelijk aantrekt en die mens aanzet dat te doorgronden. Die feitelijke inbreng is dan waarlijk Zijn Ge_Blaf, Zijn Ge_Roep waarmee Hij zich tot de mens richt met de duidelijke vraag om naar Hem op zoek te gaan, Hem te aanhoren. Dit komt trouwens overeen met het gezegde van Christus: Klop en er zal worden open gedaan (Lucas 11, 5-13). M.a.w. Het primaire initiatief komt van God die aan de mens vraagt: neemt jij met Mij contact op.
Is immers zijn persoonlijke verschijning aan de mens binnen het Begrensde, niet Alles_Ver_Niet_igend op basis van Zijn Eigen Wezenlijkheid? Daarom heeft Hij ook een Mens, zijn Zoon , gezonden die door zijn eigen levenswijze die Absoluut conform was met de Omni_Potentie van de Vader en dus ook Goddelijk, om de mensen diets te maken dat het om de Liefde en de Rechtvaardigheid gaat in het dagdagelijkse leven van de mens…. Maar de eerste zet komt van God. Dat is mij nu duidelijk én belangrijk. In feite is dat zelfs Logisch en vatbaar voor de Rede.

Ik ben dus blij dat U bent blijven hameren op die zienswijze en dat U dit met verve hebt verdedigd niettegenstaande mijn kronkelingen over de “schreve”. Met dank dus voor uw vastberadenheid.

Like

Mijn excuses dat ik terugkom op mijn eigen tekst. Die is niet verkeerd doch omwille van de duidelijkheid en juistere verwoording lijkt het mij van belang U mijn herwerking ervan over te maken..

Vervangende tekst:

Voor de goede orde: Ik produceer helemaal geen wetenschappelijke synthese van alle Godsbeelden en Religies integendeel. Ik ben mogen uitgaan van een heel eenvoudige observatie dat er in eerste instantie Overal “Veelheid” is en bij nader toezien tegelijk Overal “Eenheid”, zijn Tegengestelde. Gezien dat Absoluut Algemeen is meen ik te moeten stellen dat beiden de basis uitmaken van de Werkelijkheid en mogelijk van de Meta_Werkelijkheid en die Wezenlijkheid ten diepste ook Zijn, wat blijkt.
Dat is mij gegeven door diverse Inzichten en wat Redeneren, zoals ik ook heb vastgesteld dat die inmiddels nog bij diverse andere personen ingesijpeld zijn en dus niet mijn verdienste, indien het al een verdienste zou zijn.

Ik kan er inmiddels, op basis van uw herhaaldelijk hameren, inkomen dat het God is die ons roept en dat het niet de mens is die ongevraagd de tocht naar God aanvangt en bepaalt. De mens zou dan feitelijk God creëren, waar U trouwens terecht mij de hete vinger op legt…………..

Trouwens zou “Hij die blaft, Hij die roept”, etymologisch niet een van de mogelijke begrippen zijn die aan de oorsprong van het woord “God” liggen wat dat ook als verborgen waarde zou hebben doch hartverwarmend om te horen.

Tegelijk moet ik erkennen dat naar alle waarschijnlijkheid het God is die “Zelf_Bewust_Zijn” in de mens heeft ingeweven, wat juist de mogelijkheid in zich houdt om de wereld van het On_Begrensde en dus van God te Be_Denken hetgeen als gevolg heeft dat dit Absoluut On_Bekende en zelfs vanuit de mens Niet_Kenbare, wel degelijk de mens wil aantrekken, uitnodigen, roepen wat dan, ten gevolge van diverse voorvallen de menselijke wil aanspoort om met dat On_Begrensde contact op te nemen. Die feitelijke primaire naar God zuigende inbreng van dat Ver_Mogen van Zelf_Bewust_Zijn is dan waarlijk Gods Ge_Blaf, Zijn Ge_Roep waarmee Hij zich tot de mens richt met de duidelijke vraag om naar Hem op zoek te gaan, Hem te aanhoren om Hem te mogen vinden. Dit komt trouwens overeen met het gezegde van Christus: “Zoek en je zult vinden” (Lucas 11, 5-13).

Waarom is God dan niet eerst aan de mens verschenen? Hij “Praat” er wel mee in het Symbolisch Genesisverhaal maar “Toont Zich Niet”:
Zou het niet zijn dat, op basis van Zijn Eigen Wezenlijkheid, Zijn persoonlijke verschijning aan de mens binnen het Begrensde, immers Alles_Ver_Niet_igend zou zijn. Daarom is Hij ook niet Zijn zaak zelf komen uitleggen maar heeft Hij een Mens, zijn Zoon , gezonden die door zijn eigen levenswijze die Absoluut conform was met de Omni_Potentie van de Vader en dus Goddelijk, om de mensen diets te maken dat het om de Liefde en de Rechtvaardigheid gaat in het dagdagelijkse leven van die mens…. Maar de eerste zet komt van God. Dat is mij nu duidelijk én belangrijk. In feite is dat zelfs Logisch en heel Redelijk.

Ik ben dus blij dat U bent blijven hameren op die zienswijze en dat U dit met verve hebt verdedigd niettegenstaande mijn kronkelingen over de “schreve”. Met dank dus voor uw vastberadenheid.

Like

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s