Het geestelijk principe van alle leven
16-09-2020
In de hierna volgende artikelen bespreek ik, als ex-docent Fysische antropologie en Geologie, én als katholiek gelovige, de gangbare theorieën over schepping en evolutie, vanuit een nieuwe visie. In feite behoort dit onderwerp tot het thema “Geloof en Wetenschap”, maar aangezien het zo uitgebreid en complex is, wordt het hier apart behandeld. De wetenschappelijke basis ervan is op zich al zeer omvangrijk en nogal wat onderzoeksresultaten (dateringen, soortbenamingen, enz.) zijn allesbehalve eensluidend, of algemeen aanvaard. Daarenboven leiden de interpretaties van die resultaten tot zwaarwichtige vragen van metafysische en godsdienstige aard. Het is vooral op die botsende interpretaties en de invloed ervan op ons wereld-, mens- en godsbeeld dat we ons hier willen concentreren.
Beoordeling van de voornaamste theorieën
Het materialisme (of het “ARM”, waarover we het elders hebben) heeft dit wetenschappelijk domein zelfs tot haar voornaamste speerpunt omgesmeed, gericht op de hartstreek van het godsgeloof. Of we het graag onder ogen zien, of niet, de paleoantropologische onderzoeksresultaten roepen vragen op, die zowel onze kijk op onszelf als op ons ontstaan sterk beïnvloeden. Het “Darwinisme” is voor het ogenblik het meest gebruikte interpretatiemodel, terwijl het “Creationisme” vooral leeft op het Amerikaanse continent. Last but not least ontstond de theorie van het “Intelligent Design”. Op deze pagina’s wordt een nieuwe integrale zienswijze voorgesteld, onder de benaming “Creatieve Evolutie”. Zij wil de redeneerfouten binnen de voornoemde theorieën aantonen en vermijden. Zij opent ook de weg voor alternatieve conclusies, waarin geloof en rede zowel realistisch als evenwichtig aan hun trekken komen.
“Toen vormde Jahweh God de mens uit kleiaarde en blies levensadem in zijn neus; zo werd de mens een levend wezen” (Gen. 2:7). Wordt God hier voorgesteld als een mythische pottenbakker die met lucht uit zijn longen een levenloze klomp klei animeert? Natuurlijk niet. De bedoeling van dit volkse Bijbelverhaal is niet om een beschrijving te geven van Gods werkwijze bij de schepping van de eerste menselijke wezens. De schrijver ervan (Mozes?) pretendeerde niet te weten “hoe” dat precies gebeurde, maar leerde zijn volk (de afstammelingen van Abraham) “waarom” en “waartoe” de mens geschapen werd. De levensadem van God staat hier symbool voor de energie en de talenten waarmee het eerste mensenpaar werd toegerust. Zij kregen van God iets speciaals, dat hen superieur maakte aan al de andere levende wezens: een hoger bewustzijn dat hen in staat stelde om hun Schepper te ontdekken, zijn wil te leren kennen en met Hem te communiceren. Hij gaf hun ook de vrijheid om de oorspronkelijk goede relatie in stand te houden, of om een poging te wagen om zichzelf tot pseudo-goden te promoveren, zoals de “slang” (hier symbool voor valsheid en levensgevaarlijk kwaad) hen zal ingeven.
Het eerste Genesisverhaal, dat het bovenstaande voorafgaat, is grondig verschillend van aard. Ook hier primeert het symbolische karakter, maar het heeft duidelijk ook iets van een relaas met een onmiskenbaar gehalte aan “geologisch realisme”. Dit laatste is zeer bijzonder, aangezien het zich daarmee onderscheidt van alle andere gekende scheppingsverhalen. Men zou het zelfs kunnen beschouwen als een vrije dichterlijke evocatie van onze huidige kennis over de geologische en biologische evolutie. De opeenvolging klopt natuurlijk niet helemaal en de tijdsgegevens helemaal niet. Er is ook geen theologische reden te bedenken waarom de eeuwige God dit gigantische scheppingswerk overhaast in zes dagen moest afwerken en waarom Hij, die almachtig is, een zevende dag nodig had om uit te rusten. God wordt dus in dit eerste Genesisverhaal “vermenselijkt” (zoals ook in veel andere Bijbelpassages). Het vertoont de vermenging van realistische en mythische elementen, die kenmerkend is voor een deel van de H. Schrift. Naarmate de gebeurtenissen zich dichter bij de tijd van de Bijbelauteurs situeren, krijgen de verhalen een realistischer karakter: een volkomen normaal fenomeen, dat zijn hoogtepunt bereikt in het Nieuwe Testament.
“Voor de Heer is één dag als duizend jaar en duizend jaar als één dag.” (2 Petrus 3:8, verwijzend naar Psalm 90:2). Het is duidelijk dat het hier niet over het resultaat van een wiskundige berekening gaat, maar over een bedenking die de beperktheid van ons tijdsgebonden bevattingsvermogen uitdrukt. Waarom voelden puristisch ingestelde Bijbelverklaarders zich desondanks verplicht om de ouderdom van al het bestaande terug te brengen tot ongeveer een zesduizend jaar? (*) Een onhoudbaar ridicuul getal, als men het plaatst tegenover de 13,8 miljard jaren die de huidige wetenschap berekende, op basis van de meting van de kosmische achtergrondstraling van het heelal (afkomstig van de “Big Bang”). Enerzijds resulteert een al te letterlijke benadering van de Bijbelverhalen vooral in infantiel klinkende conclusies. Anderzijds komen de overwegend mythologische of symbolische interpretaties, waarmee modernistische theologen op de proppen komen, doorgaans gemaakt over.
Van de eerstgenoemde strekking is de bekendste uitwas het “creationisme”. Als men bv. weet hoe miniem de meeste lagen zijn die jaarlijks verdwijnen door de erosieve werking van wind of water, dan kan men een inschatting maken van de enorme duurtijd voor de vorming door erosie van de huidige hellingen en ravijnen. Voor een eventueel merkbare lichte verdieping van een rotsige rivierbedding bv., zal men een duizendtal jaar moeten wachten. Alleen al die redelijk simpele vaststelling verwijst de creationistische voorstellen voor een korte bestaansduur van de schepping naar de prullenmand. Het creationisme tracht dit te weerleggen met de erosieve werking van de Zondvloed. Die duurde volgens de Bijbel slechts veertig dagen, waarna de aarde bedekt bleef gedurende 150 dagen. De erosieve werking van het wegstromende water zou dus op die heel korte tijd het grootste deel van het huidige wereldreliëf hebben gevormd? Naar waar al dat water stroomde in een wereld die er helemaal mee bedekt was, is ook niet echt duidelijk…
Dit betekent niet dat we hier het bestaan van de Bijbelse Zondvloed ontkennen, maar wel dat we als moderne christenen deze wereldcatastrofe best situeren in een realistisch geologisch kader (**). Meer in het algemeen, moeten we leren de Bijbel te begrijpen zoals hij geschreven en bedoeld is. Hij bevat de geschiedenis van de relatie tussen God en de mensen, tot aan het begin van onze tijdrekening. Zij werd neergeschreven door mensen die niet beschikten over onze huidige wetenschappelijke kennis en middelen, elk van hen met een eigen stijl en prioriteiten. Er komen dichterlijke hoofdstukken in voor (bv. de psalmen), gedeeltelijk mythische (Genesis), legislatieve (Deuteronomium), symbolische (o.a. gebruik makend van getallen zoals 40 en 7), narratieve, enz… Willen we als christenen relevant blijven in een wereld die haast explosief overspoeld wordt met nieuwe wetenschappelijke realisaties, dan moeten we leren de historische aspecten van de Bijbelverhalen juist te situeren, zonder de geestelijke realiteiten en boodschappen te negeren, of naar hartenlust te herinterpreteren. Daartoe moeten we ons zowel distantiëren van materialistische en modernistische benaderingen, als van onhoudbare fundamentalistische of al te letterlijke interpretaties.
De noodzaak voor een nieuwe benadering
Het menselijk brein heeft een neiging tot “intellectuele energiebesparing”. Mensen verkiezen daarom dikwijls om zeer complexe problemen te reduceren of te vereenvoudigen, door abstractie te maken van een aantal aspecten ervan die niet passen in hun denkkader. De ontstaansgeschiedenis van heelal, aarde, leven, mens, vormt een moeilijk te overzien geheel, vol verrassende, dynamische en “explosieve” wendingen en nog onopgeloste vraagstukken. Het is dus geen eenvoudige opgave om daar correcte besluiten uit te distilleren. Zowel creationisme als darwinisme, en (in mindere mate) intelligent design, reduceren dit verleden door het minder “dynamisch” en dus meer “statisch” te maken. Het creationisme gaat daarin het verst: de mens wordt gewoon volledig afgewerkt door God op aarde geplaatst, weinig of niet verschillend van zijn huidige nakomelingen. Het klassieke darwinisme opteert voor langzame overzichtelijke soortveranderingen (het neodarwinisme is intussen al “geëvolueerd” tot meer openheid t.a.v. dynamische gebeurtenissen). Ook de basisidee van intelligent design is nogal statisch: alle levensvormen beantwoorden aan een “design”, een op voorhand vastgelegd ontwerp dus.
De benadering die we hier voorstellen is verschillend, omdat zij de complexiteit van de problematiek niet tracht te omzeilen. Aan de ene kant stoelt zij op het bestaan van een scheppende God, waarvan we de voor ons voornaamste eigenschappen kunnen leren uit de Bijbel. Aan de andere kant wordt er zonder concessies rekening gehouden met alle geldige wetenschappelijke bevindingen. Veelal wordt aangenomen dat het huidige katholicisme de schijnbare tegenstrijdigheden tussen deze twee kennisbronnen grotendeels heeft opgelost. Maar we kunnen de huidige situatie beter beschouwen als een soort “wapenstilstand”, vermits tot nog toe een goed sluitende en breed aanvaardbare synthese van beide ontbreekt. Daartoe moeten zij systematisch ontdaan worden van voorbarige en foutieve conclusies, als gevolg van tijdgebonden vooroordelen of vastgeroeste meningen (een beetje zoals ook ieder van ons levenslang zijn opinies en gedragingen moet verbeteren en zichzelf bijscholen).
De ware God van de Bijbel is geen baardige oudere man, die zo weinig mogelijk tijd wou verliezen met zijn schepping en die regelmatig zijn woede botviert op zijn ongehoorzame schepselen. Hij is ook niet zomaar te vergelijken met een pottenbakker of een horlogemaker (zoals gebruikelijk in intelligent design). Een van zijn voornaamste kenmerken is zijn scheppende kracht. Van alle eeuwigheid heeft Hij de mens voorzien en liefgehad als sluitstuk van zijn onmetelijk creatieve Geest. In Hem is geen verandering, maar toch is Hij de oorzaak van alle veranderingen en dus ook van de tijd (zonder veranderingen kan er geen tijd bestaan). Dit is een voor de mens paradoxaal gegeven, dat men enkel via een juiste gelovige instelling, bedenkingen over leven en dood, de relativiteit van de tijd, enz., min of meer kan assimileren binnen onze tijdsgebonden logica.
Gods eindbedoeling is dat zijn menselijke schepselen zouden deelnemen aan zijn tijdloze goddelijke vreugde, in het licht van zijn oneindige liefde. Dit impliceert een aantal basisvereisten. De mensen moeten begiftigd zijn met de nodige intelligentie en een hoger (geestelijk) bewustzijn om God te kunnen onderkennen. Zij moeten ook beschikken over een vrije wil. In een statische werkelijkheid, zoals voorgesteld in het creationisme, kan een vrije wil haast niet tot uiting komen, omdat de Schepper van een overzichtelijk kortstondig universum moeilijk of niet te negeren is. In een evolutieve schepping, schijnbaar onafhankelijk en lukraak voortschrijdend met onverwachte sprongen en zijsprongen, laat God zich zoeken en vinden. Op die manier geeft Hij zijn lievelingsschepselen de kans zijn liefdesaanbod in gelovige vrijheid te beantwoorden.
Om dit allemaal mogelijk te maken heeft God iets van zijn eigen intelligentie en creatieve geest in alle levende wezens gelegd en dit constant gevoed, tot het maximaal tot uiting kwam in de mens. In deze finale evolutiestap werd de mens door God boven zijn medeschepselen verheven tot “zijn (geestelijk) beeld” (Gen.1:27). Wie de levende natuur objectief observeert, komt vroeg of laat tot het besluit dat alle organismen (ook de meest eenvoudige) beschikken over “creatieve intelligentie”. Deze immateriële eigenschap is waarschijnlijk zelfs de meest essentiële van alle leven. In de hiernavolgende hoofdstukken gaan we daar dieper op in.
Gods scheppende en interveniërende rol
Ook wetenschap die in brede kringen aanvaard wordt, kampt met verkeerde veronderstellingen en axioma’s. Zij vormen de voornaamste hinderpaal voor juiste conclusies. De twee basisprincipes van het darwinisme bv. zijn de verwantschap van de soorten en de “natuurlijke selectie” als drijvende kracht van de evolutie. De huidige stand van het paleontologisch onderzoek, gecombineerd met de resultaten van de microbiologie, leidt onvermijdelijk tot de aanname van een onderlinge verwantschap tussen alle levensvormen. Dit impliceert een gemeenschappelijke oorsprong. Voor creationisten klinkt dit als een godslastering, maar vele hedendaagse christenen aanvaarden dit zonder al te veel problemen, omdat dit op zich geen Schepper uitsluit. Deze conclusie vertelt immers niets over de wijze waarop het leven is ontstaan. Het kan rechtstreeks geschapen zijn, of simpelweg het gevolg zijn van nog ongekende natuurwetten. Het eerste scenario is voor mij het meest voor de hand liggende en het sluit volledig aan bij het eerste Bijbelverhaal. Maar zelfs in het tweede geval blijft een goddelijke Schepper de meest aannemelijke oorzaak van de hierbij veronderstelde natuurwetten. Niettemin wordt die onbewezen tweede darwinistische vooronderstelling vooral gebruikt door het atheïsme/rationalisme/materialisme (ARM), evenals door het neomodernisme waarmee, spijtig genoeg, een gedeelte van onze “katholieke” clerici werd geïnfecteerd.
Meer in het algemeen, kan men zich de vraag stellen in hoeverre God rechtstreeks intervenieert in zijn schepping. Voor het materialisme is deze vraag natuurlijk betekenisloos. Maar voor het christendom is zij zeer belangrijk, vooral wegens de opkomst van het modernisme, dat goddelijke interventies geheel of zoveel mogelijk afwijst. M.i. kan deze laatste opinie niet meer “christelijk” genoemd worden en zij is met zekerheid niet katholiek. Zij impliceert immers een louter menselijke Christus, in tegenstelling tot o.a. het tweede artikel van het katholieke Credo, dat expliciet stelt dat Christus niet geschapen is: Hij is in de schepping getreden door zijn geboorte uit de maagd Maria, maar behoorde er enkel lichamelijk toe (tot zijn verrijzenis). Een christendom zonder daadwerkelijke goddelijke interventies, holt zichzelf uit en degradeert zich tot een humanitaire wereldbeschouwing. Uiteraard is dit vooral een geloofskwestie. Ons standpunt is in ieder geval duidelijk: God is continu aan het werk in zijn schepping, zo niet zou Hij een afzijdige God zijn, met een louter ceremoniële of theoretische functie. Alvast de zogenaamde Big Bang en het ontstaan van het leven kunnen probleemloos als afzonderlijke rechtstreekse scheppingsdaden beschouwd worden, vermits er geen wetenschappelijke verklaring voor bestaat. Bestaan er ook argumenten voor posterieure scheppingsdaden? In de hiernavolgende bijdragen komt dit nog ter sprake.
(lees verder op p.2)