19-04-2014
“Het is gemakkelijker voor een kameel om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het koninkrijk van God binnen te gaan” (Mt. 19:24). Deze vergelijking van Jezus klinkt in onze oren erg vreemd, want het zou er feitelijk op neerkomen dat de toegang tot de hemel formeel is afgesloten voor al wie als “rijk” kan beschouwd worden. O.a. een groot deel van de bevolking van het rijke westen zou dan weinig of geen kans maken op een plaatsje in het hemels koninkrijk. Daarenboven is de letterlijke interpretatie van dit gezegde in tegenspraak met een andere uitspraak van Jezus, waarin hij de rijken aanraadt om hun toekomstig heil te verzekeren door vrienden te maken “door de onrechtvaardige Mammon” (het geld).
De woorden van Jezus worden heel wat begrijpelijker en minder fatalistisch als men weet dat er in het Jeruzalem van zijn tijd een of meerdere poortjes waren die zo klein waren dat een beladen kameel er niet door kon. Daarom werden zij “het oog van een naald” genoemd. De kameel moest eerst afgeladen worden en kon dan met moeite door het poortje. Jezus bedoelde dus kennelijk dat een rijke zijn verknochtheid aan materiële bezittingen zal moeten laten varen, vooraleer hij toegang kan hebben tot het geestelijk Godsrijk. Hij sprak deze woorden trouwens nadat Hij de rijke jongeling had uitgenodigd alles achter te laten en Hem te volgen, een opdracht die voor deze zeer godvruchtige jonge man te zwaar bleek.
Jezus eigen leven was het perfecte voorbeeld van totale onthechting. Hij leerde ons dat onze aardse ijdelheden, verslaafdheden of buitensporige behoeften permanent in conflict komen met de vereisten van de ware liefde. Hetzelfde vertelt ons op tijd en stond ook ons eigen geweten, als dat echt goed gevormd is. Wie kwam er nooit in de verleiding om de waarheid “een duwtje” te geven, met de bedoeling bepaalde situaties in zijn of haar voordeel te laten kantelen? Wie kiest er nooit stiekem of openlijk voor zichzelf als er moet gekozen worden tussen de eigen behoeftebevrediging en die van een ander? Wie heeft er de morele eerlijkheid om een promotie te weigeren, die kan bekomen worden via relaties, maar die ten koste gaat van andere kandidaten die competenter zijn? Wie handelt er nooit, bewust of onbewust, volgens de “wet van de sterkste, sluwste of minst scrupuleuze”?
De economische logica van het heersende “vrije markt systeem”, waarin wij als producent of consument een van de vele radertjes zijn, hanteert als basisidee de onderlinge competitiviteit, hetgeen een mentaliteit bevordert van “eerst ik en dan de anderen”. In zulke context wordt het ideaal van de christelijke naastenliefde nog enkel beleefd door een minderheid, terwijl de meerderheid meegesleurd wordt in de rush naar meer comfort en maatschappelijk aanzien. De ware menslievende ethiek wordt er vervangen door zogenaamd “humanistische” normen en “mensenrechten”, gedicteerd door de heersende politieke klasse, de dwingende vereisten van de uiterlijke schijn en de prioriteiten van de na te streven “levenskwaliteit”.
Het maatschappelijk plaatje dat daarvan het gevolg is, toont ons een schaalvergroting van hetgeen Jezus bedoelde met de rijke die niet door het oog van de naald geraakt. Het is het beeld van een menigte die zich door de nauwe toegangspoorten naar een zo hoog mogelijke maatschappelijke positie en levenscomfort tracht te wringen, de feitelijke normbepalende idealen van de meerderheid. Hoe meer men zich inbeeldt de andere kant gehaald te hebben, of – zoals de volksmond zegt – er “geraakt” te zijn, des te hoger het begeleidend vals “geluksgevoel”. De toenemende zelfmoordcijfers in de welvaartslanden spreken echter de optimistische uitslagen tegen van de geluksenquêtes waarop we door onze media regelmatig worden vergast.
De katholieke Kerk heeft zich sinds meer dan een eeuw in toenemende mate gedistantieerd van het middeleeuwse machtsdenken en de antisociale structuren die door de rijkere lagen van de samenleving in hun eigen belang werden gecultiveerd en gepropageerd. Vanaf de encycliek Rerum Novarum van paus Leo XIII in 1891 tot de encycliek Caritas in veritate van Paus Benedictus XVI in 2009, hebben een hele reeks encyclieken en een apostolische brief de sociale leer van de Kerk stelselmatig verder uitgewerkt en verduidelijkt. De huidige paus Franciscus leert ons met woord en voorbeeld dat de Kerk aan de zijde moet staan van de behoeftigen en de zwakkeren. Onze christelijke opdracht in deze tijd is het om, tegen de stroom in, de mensen de weg te blijven wijzen naar het ware onvergankelijke geluk: de weg van eenvoud, dienstbaarheid en solidariteit, ons getoond door Jezus, onze Zaligmaker.
Dit betekent niet dat rijkdom per definitie zondig is, maar wel dat het verkeerd gebruik ervan een onrechtvaardigheid is. Slechts weinigen beschikken over de wijsheid om goed te beseffen dat hoe meer men heeft, hoe groter de verantwoordelijkheid is die men op zich laadt voor het goed beheer van deze materiële goederen. Jezus heeft rijkdom “de onrechtvaardige mammon” genoemd, omdat overvloedig materieel bezit doorgaans verkeerd – dit wel zeggen op een egocentrische wijze – wordt gebruikt.
Gods Zoon verkoos geboren te worden in een verlaten stal, met als wieg een voederbak, en voor ons te sterven als een onschuldig veroordeelde, die door het politiek en religieus establishment van zijn tijd naakt aan het kruis werd genageld. Hierdoor vereenzelvigde Hij zich met al wie “er niet geraakt is”. Hij leefde het leven van de bezitsloze. Tot het uiterste heeft Hij het leed geleden van al wie in “mensonwaardige” omstandigheden om het leven komt, in plaats van “waardig” te sterven, overeenkomstig de euthanasienormen die in het welvarende deel van de huidige mensheid worden gekoesterd.
Van de kribbe tot het kruis gaf de Mensenzoon het zaligmakend voorbeeld van een totale zelfverloochening in dienst van zijn “naasten”: zijn verdwaalde en verblinde mensenbroeders. Hij was het voorspelde Lam dat zich voor onze geestelijke redding zonder tegenstribbelen naar de slachtbank liet leiden. Daarbij gaf Hij ons het voorbeeld van een volledige overgave aan Gods wil en een onwankelbaar Godsvertrouwen. Vooral dit laatste is soms ver te zoeken, ook tussen de ijverigste en vroomste gelovigen. Als we dat beginnen te beseffen, dan zijn we goed op weg om zonder morren ons persoonlijk kruis te dragen, het welhaast onvermijdelijk waarmerk van een vruchtbaar leven, in dienst van God en onze medemensen.