03-06-2013
Een “heilige” Kerk?
Waarom spreken we van de “heilige” Kerk? We kunnen toch moeilijk volhouden dat al haar leden, bedienaars en daden heilig zijn. Zeker na de reeks blootgelegde pedofilieschandalen is het voor veel gelovigen duidelijk geworden dat ook onze Kerk wordt geteisterd door toestanden en gebeurtenissen die algemeen, over de ideologische grenzen die mensen scheiden heen, moreel en maatschappelijk als onaanvaardbaar worden beschouwd. Onze Kerk bestaat niet uit mensen die per definitie beter of heiliger zijn dan andersdenkenden. Het heilige van de Kerk schuilt in hetgeen zij heeft meegekregen van haar Stichter: gaven, sacramenten en opdrachten. We willen het hier even over de laatste hebben en meer bepaald over een van de bijzonderste: de opdracht tot vergeven.
We kunnen onze Kerk beter “heiligend” dan “heilig” noemen, want in de huidige context klinkt dat laatste velen als “schijnheilig” in de oren. De Kerk heiligt de wereld door haar genezend effect, als zij het voorbeeld van Jezus navolgt en doet wat Hij zijn volgelingen opdroeg. Zijn optreden ging gepaard met genezing, niet alleen van de fysieke conditie van individuen, maar vooral van de geestelijke toestand van wie Hem bezig zag en naar zijn woorden luisterde. Zijn woorden “Sta op” of “Ga” werden steevast gevolgd door “Zondig niet meer” of “Uw zonden zijn u vergeven”. Hij stond hoe langer hoe meer in verdenking bij het religieus establishment van zijn tijd omdat Hij de zonden vergaf, iets wat terecht werd beschouwd als enkel voorbehouden aan God. Die vereenzelviging met zijn Vader, die Hij tenslotte onomwonden uitsprak, zou Jezus tenslotte het aardse leven kosten.
De primordiale opdrachten van de Kerk
Zelfs twee van zijn laatste uitspraken, stuiptrekkend aan het kruis, waren daden van vergiffenis. “Vader vergeef het hen, want zij weten niet wat zij doen” was bedoeld voor zijn beulen en “Nog heden zult ge met mij in het Paradijs zijn” voor een medegekruisigde. In de daaropvolgende periode tussen zijn verrijzenis en definitief afscheid heeft Hij zijn opdracht en macht tot vergeven overgedragen aan zijn discipelen. Die kregen vlak voor zijn heengaan nog enkele duidelijke taken mee. Het ging niet over kerken bouwen, reglementeringen uitwerken, stichtingen van religieuze ordes of liefdadigheidsorganisaties, uitvoeren van liturgische ceremonieën, of andere nevenactiviteiten die nu eenmaal tot het leven van een ontwikkelde Kerk behoren. Christus sprak: “Bemint elkaar zoals ik u bemind heb”, “Gaat en onderwijst” en “Vergeeft de zonden”. Concreet werd vanaf dan dit laatste gerealiseerd in de biechtpraktijk.
De geloofwaardigheid en intrinsieke kwaliteit van onze Kerk moet niet getoetst worden aan het aantal kerkgangers, de perfectie waarmee de vieringen worden uitgevoerd, de pracht van het kerkinterieur of de muzikaliteit van orgels en koren; ook niet aan de hand van haar maatschappelijke aanvaardbaarheid of haar beoordeling in de media. De juiste graadmeter is de wijze en de mate waarmee zij haar voornoemde primordiale opdrachten uitvoert. Daar waar dit gebeurt is zij levenskrachtig. Zij zal met Gods hulp vruchtbaar zijn en altijd weer nieuwe gelovigen aantrekken.
De huidige toestand in België en buurlanden
Bij ons -en voor een groot deel ook in onze buurlanden- krijgt men een beeld van een Kerk waarin sterk de nadruk wordt gelegd op uiterlijke perfectie en die erg veel rekening houdt met de openbare opinie en met de heersende maatschappelijke geplogenheden. In hoeverre er de liefde van Christus beoefend wordt, is moeilijk objectief te meten of in te schatten. In ieder geval wordt daar niet veel over geklaagd; er heerst zo te zien in onze parochies veel samenhorigheid en nog altijd een grote vrijgevigheid bij inzamelingen. De resultaten van het geloofsonderricht en de biechtpraktijk kunnen daarentegen wel gemakkelijk worden nagegaan en aangaande deze beide basisopdrachten moeten we met spijt in het hart besluiten dat zij in ons land sterk verwaarloosd worden, om het zacht uit te drukken. Naar het oordeel van veel waarnemers zijn zij gewoon catastrofaal.
Indien we die resultaten op een curve zouden afbeelden, dan zouden we tijdens de laatste halve eeuw een peilsnelle daling merken, die ongeveer parallel loopt met de daling van het kerkbezoek. Dit toont duidelijk aan dat beide fenomenen sterk gerelateerd zijn. We mogen o.i. zelfs besluiten dat dit een negatieve illustratie is van wat we hierboven stelden: het gebrek aan levenskracht van onze plaatselijke kerken is het gevolg van het niet naleven van de opdrachten van Christus inzake onderwijs en het sacrament der vergeving. “Dit volk eert mij met de lippen, maar niet met het hart” sprak God in de Bijbel. Waar men met het hart eert, daar volgt men Gods voorschriften en opdrachten nauwgezet op. In onze kerkomgeving wordt God eerder met het pragmatisch verstand dan met het hart geëerd. Wie met het hart eert zet zich in, verdiept zijn geloofskennis en propageert met ijver de ware en onverkorte leer van Christus. Hij belijdt op tijd zijn zonden om in het reine te blijven met zijn Heer en God en moedigt anderen aan hetzelfde te doen.
De onderliggende oorzaken van het Kerkverval bij ons
Wat zijn de oorzaken van die sociaal-religieuze omslag, waarvan de hevigheid doet denken aan de abruptheid van de huidige klimaatsverandering? Bij nader toezien is de peilsnelle daling van de christelijke geloofspraktijk ook in fase met de peilsnelle opmars van welvaart en materiële mogelijkheden, in combinatie met een stresserende groei van de complexiteit van onze samenleving. Daarenboven leeft de mens meer en meer in een artificieel milieu, waarin het contact met wat we rechtstreeks van God via de natuur hebben meegekregen gaandeweg schaarser wordt. Wij leven zelfs voor een deel in een irreële wereld, die zich afspeelt op beeldschermen en waarin de duivel rechtstreeks of onrechtstreeks meer aan bod komt dan God. De mens wordt aldus vatbaar voor de indruk dat alles “maakbaar” is, dat hij de touwtjes die zijn leven en dood bepalen stevig in handen heeft en dat God een voorbijgestreefd personage is uit een prewetenschappelijk en pretechnologisch tijdperk.
Deze feitelijkheden spelen ongetwijfeld een rol in de evolutie van onze levensbeschouwingen, maar we zien dat zij elders niet dezelfde gevolgen hebben als in West-Europa en vooral in ons land, dat voordien een belangrijk bolwerk was van oerdegelijk katholicisme. Wat is er dan zo speciaal scheefgelopen? Hoe is het te verklaren dat het goede godsdienstonderricht dat tot voorbij de eerste helft van vorige eeuw aan onze kinderen werd verstrekt haast volledig uitgehold werd en verwaarloosd? Waarom wordt er nog weinig of geen biecht meer gehoord? ‘Te weinig tijd en te veel parochies’ wordt daar doorgaans op geantwoord. Maar dat probleem is niet onoplosbaar, maar eerder van organisatorische aard, vermits op de keper beschouwd het aantal beschikbare priesters per pratikerend aantal gelovigen niet zoveel is veranderd.
Waaraan het ontbreekt is de wil om tijd vrij te maken voor het biecht horen. Het is veel “moderner” en gemakkelijker om één- of tweemaal per jaar een zogenaamde algemene biechtviering te organiseren en de ingewonnen tijd te besteden aan verenigingsleven of andere interessante initiatieven. Die zijn niet per se slecht, maar zij behoren niet tot de wezenlijke taken van hen die door de Kerk gewijd werden als de exclusieve bedienaars van de sacramenten die het kerkvolk nodig heeft. Maar waarom ging de wil tot biecht horen teloor?
Een desoriënterend kerkbeleid
We stellen vast dat het kantelmoment ongeveer samenvalt met significante bestuurswissels in onze Kerk. Bij ons werd de leiding overgenomen door Kardinaal Danneels. Rond die tijd brak een geheel andere periode aan voor het kerkelijk leven in ons land, maar de nieuwe tendens was voordien reeds ingezet. Het toezicht door de bisschoppen op ons godsdienstonderwijs werd gaandeweg verwaarloosd, het godsdienstig discours werd hoe langer hoe waziger enz… Dit was niet alleen het geval bij ons, maar des te meer misschien bij onze noorderburen. Paus Johannes-Paulus II raakte rechtstreeks geconfronteerd met de gevolgen van dit falend kerkbeleid bij zijn bezoek aan Nederland. Bij ons kreeg hij in Leuven met zoveel woorden te horen dat hij niets te zeggen had over het vrij wetenschappelijk onderzoek, hetgeen zoveel betekende als: “blijf maar in Rome uw ding doen en laat ons verder gerust experimenteren met nieuwe ideeën en morele principes”. Het geheel kaderde in de modernistische euforie en de religieuze verwarring die volgde op Vaticanum II.
We schrijven intussen anno 2013 en we zijn al een paar pausen verder, maar in ons land is er nog lang geen sprake van een kentering ten goede. Mgr. Léonard tracht met veel goede wil het een ander recht te zetten, maar krijgt hiervoor weinig of geen steun van zijn medebisschoppen. Voor hen is nog altijd alles taboe wat schadelijk zou kunnen zijn voor hun media-imago. Ze lijken wel poppetjes hulpeloos drijvend in open zee. Geen woord van hen, of het wordt minutieus gewikt en gewogen op de weegschaal die door onze mediawereld wordt gekalibreerd. In Nederland zien we stilaan een nieuwe mondige Kerk ontstaan die onder leiding van meer assertieve bisschoppen opnieuw op het juiste spoor wordt gezet. Bij ons slaagt onze voormalige primaat er nog altijd in om met zijn wollige uitspraken de pers te paaien, maar het kerkvolk te desoriënteren. Dat deed hij recent nog in zijn laatste interview, waarin hij het homohuwelijk ondersteunde, als het maar een andere benaming kreeg.
We merken dat onze kerkbevolking gestadig verder daalt, hetgeen eigenlijk volledig logisch is. De catecheses voor eerste communie en vormsel zijn van een bedroevende kwaliteit, aangepast aan deze tijd, waarin niets mag verteld worden dat eventueel niet-pratikerende ouders zou kunnen choqueren. De jeugd die onze katholieke scholen bevolkt krijgt de verwaterde kost toegediend die door de theologiepausen van Leuven en Louvain-la-Neuve wordt bereid. Onze afgestudeerde “katholiek opgevoede” jongeren weten amper nog wie Jezus is of was. Onze bisschoppen hebben een massa andere “belangrijke” zaken rond hun hoofd en op hun bureau, zodat zij zich niet kunnen concentreren op zulke “details”, die behoren bij een onderwijssector waarover zij zo ongeveer alle greep uit handen hebben gegeven. Oproepen naar de clerus toe om de biechtpraktijk in ere te herstellen behoren ook niet tot hun topprioriteiten.
De helende kracht van de biecht
Nochtans is het sacrament van de biecht een der mooiste geschenken die Jezus ons gegeven heeft. De biecht is het sacrament der vergiffenis, een woord dat betekent dat we van een sluipend gif, dat ons psychologisch aantast, worden bevrijd. Wie al eens een echte biecht heeft gesproken kent het gevoel van bevrijding en opluchting dat hiermee gepaard gaat. Het is sterk verwant aan het gevoel dat men heeft wanneer men zich voor een misstap bij iemand verontschuldigt en als gevolg daarvan de benadeelde persoon de geschonden relatie herstelt. Volgens onderzoekers is de mogelijkheid tot een persoonlijke biecht de voornaamste oorzaak van het feit dat er binnen het katholicisme minder zelfmoorden zijn dan elders. Wie regelmatig biecht zuivert niet alleen zijn ziel, maar hernieuwt ook zijn psychologische ingesteldheid, zodat hij sterker staat tegenover de moeilijkheden van het leven.
Tot slot van deze beschouwing achten wij het van belang om onze lezers te wijzen op de bepalingen van het canoniek recht over de “algemene biecht”, afgesloten met een “algemene absolutie”. De algemene biecht wordt binnen de Kerk beschouwd als een uitzonderingsmaatregel. Die kan enkel toegepast worden in tijden van nood, wanneer een persoonlijke biecht voor alle betrokken gelovigen niet mogelijk is. Dit werd uitgebreid naar de situatie waarin er te weinig priesters ter beschikking zijn om de biecht af te nemen van alle aanwezige biechtelingen. In die gevallen is een algemene biecht veroorloofd, maar de biechtelingen worden aangemaand om nadien nog een persoonlijke biecht te spreken. Het is zelfs zo dat voor zware feiten de algemene absolutie slechts geldig is als de biechteling het vast voornemen heeft om nadien zijn zonde(n) te belijden en er vergiffenis voor te vragen in een persoonlijke biecht. De priesters die een algemene biechtviering leiden zijn verplicht om hun gelovigen op deze bepalingen attent te maken.